nr. 114
jul 2003

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Commentaar bij briefwisseling Van der Kolk/Solidariteit

Een vakbond is geen onderneming

Wie ook maar een beetje bekend is met de geschiedenis van de vakbeweging, zal veel herkennen in de briefwisseling tussen Van der Kolk, voorzitter FNV Bondgenoten, en Solidariteit in de nummers 111 en 113. De redactie verwijt de bond een slappe ruggengraat, terwijl Van der Kolk op zijn beurt de redactie verwijt te weinig oog te hebben voor de omstandigheden. Daarin klinkt de aloude vraag door of de vakbeweging radicaal moet zijn of juist realistisch, antikapitalistisch of juist sociaalkapitalistisch. Wie heeft gelijk? Heeft Van der Kolk inderdaad een slappe rug of ligt het aan de omstandigheden? En, tweede vraag, is de keuze waar Solidariteit Van der Kolk voor plaatst - antikapitalistisch of pro kapitalistisch - een faire, laat staan juiste keuze?

Van oudsher opereert de vakbeweging in een ingewikkeld krachtenveld. Er zijn ondernemingen, verschillende categorieën werknemers, werklozen en arbeidsongeschikten en er is de overheid. Met al deze partijen heeft ze te maken bij de uitvoering van haar belangenbehartigingstaak. Al vrij vroeg in de geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging kwamen overheid, werkgevers en werknemers er achter dat belangenbehartiging op verschillende niveaus kan plaatsvinden. Grof gezegd zijn dat er twee: het niveau van de onderneming en/of bedrijfsvestiging en het niveau van de sector en/of staat.

Corporatisme

In verschillende landen is door verschillende oorzaken één van beide niveaus dominant geworden. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië bijvoorbeeld vindt belangenbehartiging vooral op het niveau van de onderneming plaats. Dit wordt ook wel een syndicalistisch model van arbeidsverhoudingen genoemd. In Duitsland en Nederland daarentegen speelt de belangenbehartiging zich vooral af op het niveau van de sector en de staat. Dat heet in de literatuur een corporatistisch model van arbeidsverhoudingen. In beide gevallen zijn er voor- en nadelen.

In het eerste geval is er een geringe afstand tot de werkvloer en zijn de leden makkelijk te mobiliseren, hetgeen kan uitmonden in een hogere mate van activisme. Aan de andere kant ontbreekt het syndicalistische vakbonden aan middelen om bedreigingen die van buiten de onderneming komen - en in een internationaliserende economie zijn dat er vele - adequaat te lijf te gaan.

In het tweede geval ligt het zwaartepunt van de vakbondsorganisatie op het sectorale en nationale niveau en is er een goede toegang tot de nationale forums waar over macro-economische kwesties wordt besloten. Het nadeel is echter een gapende kloof tussen vakbondsbestuur en werkvloer, een fenomeen dat reeds in 1911 door de Duitse socialist (en latere fascist) Robert Michels is beschreven als de 'ijzeren wet van de oligarchisering'.

Waarom in Nederland een corporatistische organisatievorm ontstond, is een vrij gecompliceerd vraagstuk. Feit is dat deze constructie in het belang leek te zijn van alle betrokkenen, dus zowel van de nationale overheid en de werkgevers als van de werknemers.

Voor overheden ligt het belang in het feit dat zij meestal de 'ogen' en 'handen' missen die nodig zijn om macro-economisch beleid, waaronder loonvorming, vorm te geven. Overheden zijn dus met huid en haar overgeleverd aan de medewerking van de sociale partners.

Het belang van werkgevers is vooral gelegen in de kostenbesparing en het voorkómen van 'zwartrijders'. In plaats van iedere individuele onderneming te laten onderhandelen met vele kleine vakbonden, volstaan in een corporatistisch systeem enkele grote sectorale akkoorden. Bovendien leggen collectieve arbeidsovereenkomsten aan alle bedrijven in een sector hetzelfde loonpeil op waardoor kostenconcurrentie wordt tegengegaan. Dat is in het belang van de meer productieve ondernemingen en legt de zweep over de minder productieve.

Het belang van de vakbeweging tenslotte ligt primair in medezeggenschap over de cruciale grootheden van het macro-economische beleid, die nu eenmaal zwaarder wegen dan de factoren die op ondernemingsniveau kunnen worden beïnvloed.

Contribuanten

De corporatisering van de Nederlandse vakbeweging sinds de Tweede Wereldoorlog - dat wil zeggen: deelname aan de Sociaal Economische Raad, zitting nemen in de besturen van de sociale zekerheidsfondsen, enzovoort - heeft haar geen windeieren gelegd. Zij is mede de architect geweest van de Nederlandse verzorgingsstaat en heeft in de jaren tachtig en negentig mede mogen tekenen voor een relatief zachte herstructurering van diezelfde verzorgingsstaat, alsmede voor het in ons omringende buitenlanden veel geprezen poldermodel. De keerzijde van deze medaille is evenwel dat de bestuurders in afnemende mate oog hadden voor de niet geringe nadelen van de inpoldering van de vakbeweging.

De groeiende kloof tussen top en basis betekende niet alleen een toenemende ont-radicalisering van de vakbeweging als geheel, maar ook een afnemende bekendheid van de top met wat op de werkvloer speelt en leeft, en omgekeerd. Het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen kent namelijk nauwelijks prikkels om het contact met de werkvloer te zoeken. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. In Nederland is, anders dan in België en Zweden, de toegang tot de arrangementen van de sociale zekerheid niet gekoppeld aan het vakbondslidmaatschap; het zogenaamde Gentse stelsel. Anders dan in Duitsland hebben in Nederland cao's niets meer te maken met de organisatiegraad, doordat zij algemeen verbindend worden verklaard. Om het enigszins gechargeerd te formuleren: leden doen er in de Nederlandse vakbonden pas toe op het moment dat Henk Kamp, in de tijd dat hij nog lid van de Tweede Kamer was, publiekelijk over hun legitimiteit begint, eerder niet. Of nee, leden doen er pas toe op het moment dat door eigen stommiteiten - excessieve beleggingen in een aandelenmarkt die op het punt staat ineen te storten - de financiële situatie zo penibel wordt dat leden noodgedwongen als contribuanten worden herontdekt.

Consumentisme

Mijns inziens moet daar de verklaring worden gezocht voor de door Solidariteit zo gehekelde op consumentisme gerichte toon, waarmee FNV Bondgenoten heden ten dage zijn leden aanspreekt. Omdat de crisis van de vakbond door het bestuur eerst en vooral wordt gezien als een financiële crisis, behoeft het niet te verbazen dat de oplossing ervoor ook eerst en vooral in een financiële richting wordt gezocht. Hoe moet FNV Bondgenoten weer aantrekkelijk worden gemaakt voor leden? Door hen naast de gratis dienst van arbeidsovereenkomsten, ook verzekeringen en adviezen aan te bieden, plus een aantal ongerelateerde onzindiensten, zoals de genoemde Countdown kortingkaart.

Daarmee geeft echter FNV Bondgenoten blijk van een groot onbegrip van zijn eigen bestaansreden. De financiële crisis, waarop de bond een antwoord probeert te geven via een consumentenoffensief, gaat namelijk terug op een legitimiteitscrisis (daarin moet ik VVD'er Kamp gelijk geven). En deze kan alleen maar worden bezworen via ofwel een wetgevingoffensief, ofwel een ideologiseringoffensief. Laat mij dat uitleggen.

Het grote probleem van de Nederlandse vakbeweging is dat zij nooit een antwoord heeft weten te vinden op de gevaren van wat tegelijkertijd de voorwaarden van haar succes zijn geweest. Namelijk haar sterke vervlechting met de wereld van nationaal bestuur en nationale politiek. De cultuur van het vakbondsbestuur is die licht ironische, licht cynische en ook licht arrogante cultuur die ook onder de Nederlandse politieke, economische en bestuurlijke elite kan worden aangetroffen. Een cultuur die haaks staat op de ervaringen en emoties van de werkvloer. Omdat goed werkende verantwoordingskanalen ontbreken - zowel voor vakbonden als, wat op hetzelfde neerkomt, ondernemingsraden - bepaalt de vakbondsaristocratie de agenda en spreekt zij dus in toenemende mate over de hoofden van haar leden heen. Zo durf ik er mijn mobieltje onder te verwedden dat de huidige consumentbenadering van de vakbond niet is ingegeven door een omstandige ledenconsultatie, maar door een duur Amsterdams reclamebureau. De uitdaging waar de Nederlandse vakbeweging voor staat is het contact met de leden en de werkvloer duurzaam te herstellen. Hen aanspreken als consument zal daarbij niet helpen. Integendeel, dat zal naar verwachting alleen maar schaden.

Zelfgenoegzaamheid

Wat dan wel?

De eerste oplossing is een tamelijk radicale herziening van het juridische raamwerk van het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen. Meer specifiek, de introductie van een Gents stelsel waarin de toegang tot werknemersverzekeringen gekoppeld is aan het vakbondslidmaatschap. Dat is in het verleden niet gebeurd door de historische zwakte van de Nederlandse vakbeweging tegenover de combine van (sociaal-christelijke) ondernemers en een (sociaal-christelijke) overheid. In Nederland hebben de sociale partners, zoals bekend, wel het bestuur over de werknemersverzekeringen in handen, maar zijn de vakbonden er niet in geslaagd het vakbondslidmaatschap als toelatingscriterium in de statuten te laten opnemen. Introductie van zo'n Gents stelsel zou zowel het probleem van de financiën als het gebrek aan legitimiteit ogenschijnlijk in een klap oplossen. Onder de huidige politieke condities is deze oplossing evenwel onhaalbaar, en dat zou hoe vervelend ook wel eens een zege kunnen zijn.

Aan het Gentse stelsel kleeft namelijk hetzelfde nadeel als aan stemplicht. Hoge opkomstcijfers, net als een hoge organisatiegraad, zeggen dan niets over de feitelijke betrokkenheid van burgers bij het politieke stelsel, of van leden bij hun vakbond. Zeker in het geval van door en door verambtelijke vakbonden als de Nederlandse, zou dat licht kunnen leiden tot onuitstaanbare zelfgenoegzaamheid bij de bestuurders, terwijl aan de onderliggende oorzaak niets wordt gedaan. Oftewel, dit soort maatregelen zijn als aspirientjes, ze verlagen de koorts en nemen daarmee een bruikbare bron van informatie weg.

Spoor bijster

Crises bieden kansen op genezing en vernieuwing. Nu de weg van het Gentse stelsel godzijdank is afgesloten, wordt alle ruimte geboden voor een grondige herziening van de ideologie van de Nederlandse vakbeweging. Zoals uit het bovenstaande kan worden opgemaakt, ben ik niet van mening dat de slappe ruggengraat van Van der Kolk en zijn voorgangers de oorzaak is van de huidige crisis van de Nederlandse vakbeweging. Mijns inziens heeft die crisis meer te maken met een onverwerkt historisch en institutioneel verleden, of, zo u wilt, met de omstandigheden. Wel deel ik de mening van Solidariteit dat de vakbeweging ideologisch het spoor volledig bijster is. Wie zijn achterban als consument aanspreekt, zal consumentisme oogsten, oftewel zal zijn organisatie geleidelijk aan herscheppen in een onderneming wier afnemers alleen nog trouw zijn aan de laagste prijs. Daarop valt geen politiek activisme te bouwen, of het moet het vermaledijde chequeboek activisme van Greenpeace en Amnesty International zijn. De historisch gegroeide identiteit van vakbonden stoelt op vormen van politiek activisme die op hun beurt zijn gebaseerd op breed gedeelde morele principes. Samengevat als het gelijke vermogen van mensen - ongeacht huidskleur, nationaliteit, seksuele voorkeur, geslacht en religie - om naar eigen inzicht het leven in te richten. Daaruit volgt een politiek programma dat er op is gericht alle hindernissen die deze principes in de weg staan op te ruimen. Met in het geval van de vakbeweging, een duidelijke nadruk op de sfeer van de arbeid.

Er was een tijd dat dit programma was ingebed in een marxistische levensovertuiging, en uit de brief van Solidariteit stijgt vrij duidelijk de zoete geur op van nostalgie naar die dagen. Maar die tijden zijn voorbij, en ik - en velen met mij - ben daar dankbaar voor. De marxistische analyse van het kapitalisme is grotendeels achterhaald. Haar systeemdwang bleek niet in staat de feitelijke diversiteit van de vele vormen van reëel bestaand kapitalisme te verwerken. Bovendien zijn haar summiere utopieën uitgemond in perverse, totalitaire en verspillende staatssocialistische regimes. In zoverre is het dus weinig zinvol om kapitalistische stelsels botweg tegenover niet-kapitalistische stelsels te plaatsen. Wie het probleem op zo'n wijze presenteert, neemt teveel hooi op zijn vork en zal uiteindelijk slechts berusting oogsten. Tegelijkertijd zal hij of zij tegenover de Bolkesteins van deze wereld, die voor het kapitalisme morele superioriteit claimen, met de mond vol tanden staan.

Brede kerntaken

Het lijkt me beter de ogen open te houden voor de vele veranderingsmogelijkheden die onze bestaande sociale werkelijkheid bevat. Die is namelijk minder heel en af dan zo op het eerste gezicht lijkt, maar hangt aan elkaar van conflicten, contradicties en toevalligheden en vertoont vele rafels, flarden en slijtplekken. Wel is een nieuw mobiliserend perspectief nodig. Een strijdkreet die de frustraties en ergernissen van hedendaagse werknemers verwoordt en vakbondsfunctionarissen een bril aanreikt met behulp waarvan vele kleine kwesties oplichten als maakten ze deel uit van een grote maatschappijvisie. Economisch burgerschap, oftewel het recht op lonende en betekenisvolle arbeid, zou zo'n begrip kunnen zijn. In ieder geval brengt het illegaliteit en arbeidsmigratie, kinderopvang en glazen plafond, stress en arbeidsproductiviteit, uitbuiting en hedendaags imperialisme onder één noemer. Tevens nodigt zo'n begrip de vakbeweging uit een duurzame visie te ontwikkelen die verder reikt dan de exorbitante vergoedingen aan bestuurders en managers. Ook kan ze zich dan laten horen over zaken als de groeiende invloed van aandelenbeurzen op de economie, het nieuwe imperialisme van de Verenigde Staten en de abominabele kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Want zoals het een kerntaak is van de katholieke kerk om zich te uiten over de structurele armoede in Nederland, zo is zich publiekelijk uitspreken over bijvoorbeeld de oorlog in Irak een kerntaak van FNV Bondgenoten. Wie die taak verwerpt, zoals tot mijn verbijstering Van der Kolk doet, erkent niet dat een vakbond eerst en vooral een politieke organisatie is, in plaats van een onderneming met een winstoogmerk. De blindheid van de betrokkenen, in dit geval Van der Kolk, voor de mate waarin de voormalige steunpilaren van de Nederlandse sociaal-democratie reeds zijn aangevreten door de uitgangspunten van het neoliberalisme, is mijns inziens het ware drama van de acht Paarse jaren. En dat stemt mij zeer somber over hun zelfreinigend vermogen.

Ewald Engelen
(als onderzoeker verbonden aan de afdeling Geografie en Planologie van de Universiteit van Amsterdam)

Foto Chris Pennarts (98 kb)

Foto Chris Pennarts (110 kb)