nr. 96 mei 2000 |
Solidariteit
Solidariteit op scholingspad - een impressieAan de haren omhoogtrekken is er niet bijBegin maart werd ik gebeld door een enthousiaste, jonge bestuurder van FNV Bondgenoten. "Vertel eens wat over jullie vakbondscafés, ik denk er over ook zoiets te beginnen." Ik reageerde even enthousiast en nodigde hem uit voor de bijeenkomst in Den Haag over het NAS en de EVC. "Wie zijn dat, daar weet ik niks van", was zijn verbaasde vraag. Ik deed m'n best en vertelde daarna wat over Solidariteit. "Ik snap jullie nadruk op dat strijdbare niet. De bonden zijn toch al actief."Jammer dat hij niet gekomen is. Gelukkig gold dat niet voor anderen. Hoewel de opkomst in Rotterdam een beetje tegenviel, hebben na de start in Den Haag - met ruim veertig mensen - tot nu toe (begin mei) bij elkaar een dikke vijftig mensen aan de bijeenkomsten in de vakbondscafés deelgenomen. Deze impressie bevat geen samenvatting van de bijdragen van de inleiders - helaas kon Martin Spanjers één keer niet door de files komen en is Harry Coenen al enige tijd ziek - dus ook niet van mijn eigen inbreng. Wel probeer ik een paar indrukken te geven van de discussies die tijdens de lezersconferentie voortgezet kunnen worden. OmslagDie discussies werden vooral bepaald door de ingrijpende veranderingen die de laatste jaren in de arbeidsverhoudingen plaatsvinden. Geen sector, onderneming of instelling is daaraan ontkomen. Met name de bedrijfsvoering en de organisatie van de arbeid ondergaan een omwenteling. De informatietechnologie laat nog maar weinig arbeidsplaatsen onberoerd, bindt mensen sterk aan de apparatuur, breekt bestaande sociale structuren af en verhoogt de controle op de taakuitoefening. Tegelijkertijd, zo vinden sommigen, kan het management deze ontwikkelingen niet bijhouden en wordt daarmee sterk afhankelijk van de specifieke kennis van de werknemers, die dat naar hun hand kunnen zetten. Anderen herkennen deze ontwikkeling, maar benadrukken dat het intern ondernemerschap, de verlegging van de budget- en resultaatverantoordelijkheid naar de werknemers, de wisselende uitzendkrachten, de uitbesteding, de privatisering enzovoort in zo'n snel tempo verlopen en zo'n druk uitoefenen dat elke tijd en ruimte tot handelingsvrijheid wordt weggesneden. Wordt vanuit deze wisselende ervaringen de stap naar de bond gemaakt, dan lijkt het of die in een andere wereld leeft. Bezig met de steeds maar terugkerende cyclus van de cao, op afstand 'coachend' en wachtend op telefoontjes van leden, is de kennis van de dagelijkse problemen onderontwikkeld en worden optimistische verhalen gehouden over 'nieuwe kansen' en 'win win'. De bonden lijken overvallen door de drastische omslag in de arbeid en de bedrijfsverhoudingen, zoeken naar antwoorden en komen met veel begrip voor bijvoorbeeld prestatiebeloning en aandelenparticipatie aan de wensen tegemoet van de neoliberale noden. Dat de arbeidsplaats niet van vandaag op morgen naar 'menselijke maat' ingericht zal zijn en de bonden niet één, twee drie een uitweg zullen vinden in het doolhof waarin ze terecht zijn gekomen, werd vaak vastgesteld. Maar tevens bestond de overtuiging dat, in combinatie met de grenzen waar de 'nieuwe economie' tegenaan zal lopen, de huidige bedrijfsvoering zal stuiten op wat mensen geestelijk en lichamelijk aankunnen en aanvaardbaar vinden. Dit zo concreet mogelijk aan de orde stellen op het werk en binnen de bond, is het minste wat gedaan kan worden. Sociale bewegingHoewel niet expliciet zo genoemd, werd in de discussies regelmatig verwezen naar wat we vorig jaar 'koers 21' noemden. Kort samen te vatten als: 'breder dan de vakbeweging'. Juist op het brede terrein van werken, leven en wonen en de problemen die zich daar voordoen, zijn groepen actief waarmee bondsleden tot een vorm van samenwerking kunnen komen. Vaak is dat een lokale aangelegenheid en juist dat niveau lijkt de FNV, als dwarsverbinding tussen bonden, te verlaten. Niet alleen in grote steden wordt de door het neoliberalisme weggemoffelde schaduwkant van het huidige economisch springtij zichtbaar. In bepaalde stadsdelen heerst de 'precaire' arbeid, is de werkloosheid hardnekkig, is de woon- en leefomgeving armzalig, wordt niet drie of vier keer met vakantie gegaan, kan de gezondheidszorg niet 'bijverzekerd' worden enzovoort. Eén van de Haagse deelnemers noemde dit 'sociale destructie', hij maakte zich daar grote zorgen over en voorzag een verscherping van dit ontbindingsproces wanneer Zalm niet meer kan toveren met allerlei 'meevallers'. Zijn conclusie was dat de vakbeweging weer een sociale beweging moet worden, die zich niet beperkt tot arbeid en inkomen, maar zich bezighoudt met algemene maatschappelijke vraagstukken ('social movement unionism'). In Amsterdam werd deze kwestie in een breder verband aan de orde gesteld. De concentratie van de vakbeweging op de min of meer succesvollen, die gedijen bij de economische 'boom', roept de vraag op of zij wel voorbereid is op 'slechtere tijden'. Tijden die tot 'een radicalisering naar rechts' kunnen leiden. Is dan de vakbeweging nog een verdedigingslinie? Of de zaakwaarnemer van de groep werknemers die de last dragen van de oplopende hypotheekschulden en inklappende aandelen? Kortom, impressies. En vragen genoeg, die gelukkig niet gesmoord werden in het uitzichtloze: 'de vakbeweging zou moeten'. In een periode waarin de vakbeweging een dolende ridder is, heeft het geen zin geloof te hechten aan de baron die zich aan de haren omhoogtrok. Hans Boot |