nr. 92
okt 1999

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Impressies in een hete zomer - de vierdaagse werkweek en de cao

De zoekende vakbeweging

Zo maar een bericht van een nieuwslezer op de radio, half september van dit jaar: "De bonden zullen er alles aan doen de staking bij Coberco in Leeuwarden te beëindigen." Het was een 'wilde staking', want gericht tegen cao-afspraken, en ook nog succesvol. Met de aantekening dat de bonden niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor zo'n bericht, is het een interessant tijdsbeeld. De betreffende bonden roepen kennelijk een dergelijke conflictbemiddelende rol op en de journalisten van de Radionieuwsdienst zijn er helemaal niet door verrast. Laten we eens aannemen dat binnen de vakbeweging - van hoog tot laag -geworsteld wordt met dit tijdsbeeld en men op zoek is naar antwoorden. Laten we dan eens spreken van de zoekende vakbeweging en die toetsen aan een paar recente ontwikkelingen.

We beperken ons tot de afgelopen zomer. De storm die uiteindelijk niet boven een glas water uitkwam, over de 'steelzucht' van de topmanagers, zal slechts zijdelings ter sprake komen (zie daarvoor het Redactioneel in dit nummer). Wel wordt ingegaan op de wederopstanding van de vierdaagse werkweek en een discussie over de breedte van de cao.

De negen voordelen van 1990

Over die vierdaagse werkweek spraken we in het najaar van 1990 met Wout Waleson, toen lid van het bondsbestuur van de Vervoersbond FNV en belast met de coördinatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid, nu hoofdbestuurder van FNV Bondgenoten met een vergelijkbare taak. Hij was in die tijd 'de man van de vierdaagse' en had een dagelijkse arbeidstijd van maximaal acht en een half uur voor ogen en een overgangsfase met een mix van weken van vier dagen acht en een half en vijf dagen acht uur werken. Met zijn voorstellen wilde hij de arbeidstijdverkorting, die in het slop geraakt was, nieuw leven inblazen. In de neerslag van dit gesprek, Solidariteit nummer 42 (november 1990), somde Waleson een negental voordelen op van een vierdaagse werkweek:

1. Meer echte vrije tijd, ook door minder reistijd.

2. Minder arbeidsbelasting.

3. Eerder herbezetting dan bij alle andere vormen van atv.

4. Meer kans op promotie. Er komen hogere functies vrij, zeker bij een bedrijf van een bepaalde omvang.

5. Volwaardige banen beschikbaar voor vrouwen en mensen uit etnische minderheidsgroepen.

6. Kan leiden tot een betere verdeling van huishoudelijke, verzorgende en opvoedende taken.

7. Per werknemer minder woon-werkverkeer.

8. Gunstig voor koppeling uitkeringen aan lonen. Door herbezetting wordt het aantal uitkeringsgerechtigden kleiner.

9. Door terugdringing werkloosheid wordt de onderhandelingspositie van de vakbeweging over de hele linie sterker.

Oude bekende

Een mooi rijtje. Dat, zo zeiden we tegen Waleson, nog mooier zou worden bij een werkweek van vier maal acht uur. Hij vond dat zeer onrealistisch; bovendien verwachtte hij niet dat de genoemde voordelen op de korte termijn werkelijkheid zouden worden. Wel hoopte hij op belangrijke stappen op weg naar een vierdaagse werkweek in vijf tot tien jaar. Dat is zo'n voorzichtige uitspraak dat hij altijd wel een beetje gelijk zou krijgen. En dat beetje kreeg hij. Bij een minderheid van de bedrijven is het inmiddels zo ver. Zij het dat de grens van dagelijks acht en een half uur meestal overschreden wordt en de vierdaagse werkweek opgevat wordt als deeltijdarbeid met evenredige korting op het loon.

Hoe wordt in 1999 bij FNV Bondgenoten over de vierdaagse werkweek gedacht? In de voorstellen voor het congres in januari 2000, Mensen maken het verschil, is er één zinnetje aan gewijd: "Invoering van 'korter werken' in de vorm van een vierdaagse werkweek kan daartoe [herverdeling van werk] bijdragen." Daarnaast kunnen in de cao's afspraken gemaakt worden over extra vrije dagen in ruil voor minder loon, of langer doorwerken voor meer loon. Waleson is nu helemaal voorzichtig. Hij werpt zich op als een nationale rekenmeester en lijkt zijn verhaal van de voordelen vergeten: "Langer doorwerken door individuen mag geen banen kosten. Als sommige mensen korter gaan werken en anderen langer, moet de uitkomst zijn dat iedereen samen even lang blijft werken." (de Volkskrant, 5 augustus 1999)

Toch is de vierdaagse werkweek weer op de agenda gekomen in het overleg van de 'sociale partners'. In juni 1999 nam de nieuwe voorman van de werkgevers, Wientjes, het initiatief. De zoekende vakbeweging pakte dat idee dankbaar op. Onverwacht kwam ze een oude bekende tegen.

Een dag minder in de file

Wat staat er op die agenda en hoe verhoudt die zich tot de voordelen die Waleson aangaf?

Eerst even voordeel nummer 9. Dan hebben we die alvast gehad. De geregistreerde werkloosheid is sinds 1990 minder - van ruim 575.000 naar ruim 200.000 mensen. Maar de voorspelling dat de onderhandelingspositie van de vakbeweging sterker is geworden, lijkt een fabeltje. Ze is een begripsvolle overlegpartner die moeizaam de markt van financiële dienstverlening aftast in de hoop een herkenbaar profiel voor haar leden te bereiken.

Overigens is het bij alle verschillen in sociaal-economische omstandigheden niet onbelangrijk op te merken dat in 1999 het aantal WAO-ers weer op het niveau van 1990 is: bijna 900.000. Gegeven de zeker nog eens 600.000 mensen die geen toegang tot de betaalde arbeid kunnen krijgen, is er dus ook in 1999 alle reden voor een verdere arbeidstijdverkorting om arbeidsplaatsen vrij te maken. Dit ondanks de klachten over de niet te vervullen vacatures.

Over naar Wientjes. Hij stelt een vierdaagse werkweek voor om het fileprobleem te verminderen en tot een betere benutting te komen van de kapitaalgoederen. In plaats van arbeidstijdverkorting wil hij de gemiddelde arbeidsweek op 37 uur houden, de arbeidstijd per dag verlengen tot negen uur en een kwartier en de bedrijfstijd - waar dat nog niet het geval is - uitbreiden tot zes dagen; de zaterdag wordt daarbij een gewone werkdag. Een slimme man die Wientjes. Hij geeft een oud verhaal met een lonkend oog naar minister Netelenbos een nieuwe draai. De files zijn hem een grote zorg. Vanwege de dagelijkse irritatie en de overbelasting van het milieu? Nee, dat niet. De files zijn inefficiënt en kosten geld. Door de woede te temperen over de verrijking van de topmanagers heeft hij ook voor de vakbeweging een lokkertje. Hij spreekt van een "extreme" ontwikkeling die 'het evenwicht' tussen kapitaal en arbeid verstoort. Zijn zorg is dat het kapitaal te dominant wordt. Over de oplossing van dit probleem heeft hij ook nagedacht. Maak de optieregeling prestatieafhankelijk en betrek daarin zo veel mogelijk werknemers. Want: "Goede arbeidsverhoudingen zijn een garantie voor goed geld verdienen in de toekomst." (NRC Handelsblad, 17 augustus 1999)

De zoekende vakbeweging grijpt de boodschap van Wientjes met twee handen aan en zet direct een pad voor overleg uit. De ene hand streelt en de andere slaat. De vierdaagse werkweek wordt overgenomen als een bijdrage aan de oplossing van het fileprobleem en, wordt er aan toegevoegd, biedt het privé-leven meer mogelijkheden tot de verrichting van zorgtaken en de herverdeling daarvan tussen vrouwen en mannen. De zaterdag als werkdag zonder toeslagen wordt afgewezen: "Want dan is daarna de zondag aan de beurt. Voor werken in het weekend moet een toeslag betaald worden. Voor ons geldt: wie de zondag wil heiligen, moet op zaterdag een toeslag betalen." (de Volkskrant, 17 augustus 1999)

Los van het feit dat deze waarschuwing in een aantal sectoren al door de feiten achterhaald is, en aannemend dat de opgelaaide discussie over de vierdaagse werkweek niet verstomt, is het de vraag welke ruil in het overleg zal plaatsvinden. Voor elke zaterdag een hele kleine optie of misschien wel een airmile? Als het klopt dat de vakbeweging zoekende is en haar service uitbreidt tot de wereld van opties en beleggingen, lijkt weinig uitgesloten.

De tijd raakt verstopt

Wat is nu het realiteitsgehalte van de voordelen van Waleson? Een belangrijke randvoorwaarde, namelijk de lengte van de arbeidsdag op maximaal acht en een half uur, lijkt niet meer aan de orde. In de vreugde op haar zoektocht een vondst te hebben gedaan, heeft de vakbeweging zich kennelijk bij de negenuren dag neergelegd. Dat elk gaatje in de bedrijfstijd met arbeid wordt volgestopt, is nu al de hoofdoorzaak van vele klachten over de werkdruk. De verkorting van de hersteltijd tijdens het werk leidt nu al tot een verlenging van de hersteltijd na het werk. Een dag van negen uur, en Wientjes wil daar nog een kwartier bij, zal dan ook de arbeidsbelasting doen toenemen en de werkelijke 'vrije tijd' doen afnemen. Wanneer een dergelijke vierdaagse werkweek de wegen minder verstopt, is de prijs dat de tijd om te leven meer verstopt raakt. En dat zal onvermijdelijk gevolgen hebben voor de kwaliteit van de zorgtaken. Een klein voorbeeld. In de uitbreidende naschoolse opvang, die meestal formeel tot 's avonds zes uur duurt, is het niet ongewoon dat kinderen nog een half uur extra 'opgevangen' worden. Dat zou wel eens vier dagen in de week kunnen oplopen tot acht uur 's avonds. Amerikaanse wetenschappers hebben de gevolgen daarvan al lang in kaart gebracht ...

Tegen deze achtergrond sneuvelt een aantal van Waleson's voordelen (de nummers 1, 2 en 6). Nummer 7 - minder woon-werkverkeer - zal wel binnengehaald worden. Andere, zoals meer herbezetting, meer volwaardige banen en een betere koppeling van de uitkeringen aan de lonen, zijn al door de geschiedenis gelogenstraft. De arbeidstijdverkorting heeft daar nauwelijks invloed op uitgeoefend. Met bijvoorbeeld een vierdaagse werkweek van maximaal acht uur per dag en de zaterdag als bijzondere werkdag wordt niet in één keer 'alles' opgelost. Maar daarop hameren en ons er sterk voor maken, zou de vakbeweging van een dolende tot een strijdende ridder maken.

Dwaling en hoop in 1999

Een klassiek en langzamerhand alles bepalend terrein waarop de vakbeweging zich beweegt, is de collectieve arbeidsovereenkomst. Ook daar is de laatste jaren heel wat aan het schuiven. Op het heetst van de afgelopen zomer liet Cor Inja, hoofd van de afdeling Arbeid van de FNV, een voetzoeker los (NRC Handelsblad, 27 augustus 1999). "Ik ben bang dat als je de CAO gebruikt om veel bredere maatschappelijk doelen te bereiken, je daarom op termijn de kracht van dat instrument ondermijnt. Het is nu al zo dat de naleving van de CAO een probleem oplevert. Als je die afspraken ook gaat maken voor niet-werkenden en ook over onderwerpen die buiten de directe arbeidsvoorwaarden van de werkenden zelf liggen, dan nemen de nalevingsproblemen toe." Voor deze vrees, die leidt tot een pleidooi de cao te beperken tot de kerntaken 'arbeid en inkomen', voert Inja twee redenen aan. De overheid schuift steeds meer verantwoordelijkheden weg en deponeert die op het bordje van de 'sociale partners' en de bonden hebben een te beperkt apparaat om de gemaakte afspraken te controleren. De eerste reden is fatalistisch en de tweede een pijnlijke, centralistische constatering. Als de overheid zich weinig bekommert om bijvoorbeeld scholing, langdurige werkloosheid, etnische minderheden, armoedebestrijding en milieubescherming - de voorbeelden zijn van Inja - zou de vakbeweging geen vacuüm moeten laten ontstaan door zich van die terreinen terug te trekken. Als de controle op de uitvoering van de cao's bij het apparaat van de bonden ligt, legt dat de zwakte bloot van de bondsorganisatie op het niveau van de werkvloer.

Inja lijkt zowel afscheid te nemen van de brede als van de democratische vakbeweging. Hij wil op de kernactiviteiten "punten scoren" en motiveert het door hem gewenste bondsprofiel in het poldermodel als volgt: "Er zijn nu eenmaal verschillen in belang en visie en onze leden moeten wel het idee houden dat de vakbeweging namens hen opereert." Het idee dus.

Laten we het er op houden dat ook Inja zoekende is. Hij constateert terecht problemen, maar stelt onterechte oplossingen voor. De vice-voorzitter van ABVAKABO, Guus van Huygevoort, reageert als getroffen door deze voetzoeker (NRC Handelsblad, 8 september 1999): "Ik verzet mij zeer tegen deze gedachte. De vakbeweging is meer dan alleen een loonfabriek. De FNV is een brede maatschappelijke beweging, voor werkenden èn werkzoekenden. Om invulling te geven aan deze solidariteit, moet de vakbeweging ook haar krachtigste instrument, de CAO, inzetten." Bovendien bestrijdt hij dat de bonden aan de vraagstukken die de overheid laat liggen, veel aandacht besteden. "Was het maar waar!" Tot slot verwijt hij Inja geheel voorbij te gaan "aan de identiteit van zijn organisatie. Deze identiteit bestaat ook uit visies en idealen over de richting waarin de samenleving moet veranderen."

Zo'n essentieel meningsverschil tussen Van Huygevoort en Inja, waarbij de laatste - triest genoeg - zuiver in de leer van de postmoderne vakbeweging staat, illustreert treffend hoe zeer beleidsmakers de kluts kwijt zijn. Een dispuut over de identiteit van de vakbeweging is immers niet mis, ook omdat de doorwerking naar de leden op zijn minst verwarring zaait. Toch lijkt het beeld van de zoekende vakbeweging enige hoop te bevatten. Op het gevaar af in bijbelse termen te vervallen: juist in de dwalingen en de twijfels krijgen de tegenstrijdigheden in de werkelijkheid een kans naar boven te komen. Een eerste taak is dan wel de verwarring bloot te leggen.

Hans Boot