nr. 9
nov 1984

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Het achtste wereldwonder: Japanse repressie

'Quality 100' is de kop waaronder deze maand de bijlage van Philips News, Philips' internationale personeelsblad, verschijnt. Topman Wisse Dekker zet op de voorpagina het 'kwaliteitsbeleid' van de onderneming in tien punten, handzaam en nietszeggend, uiteen. Maar vooraf merkt hij op: 'Door het opzetten van een kwaliteitsbeleid, met de bedoeling om een volledige kontrole over iedere aktiviteit te krijgen, zullen maximale kwaliteit, produktiviteit, flexibiliteit en een verlaging van kostprijzen worden bereikt. Iedere werknemer moet worden doordrongen van een houding, gericht op het permanent streven naar verbeteringen.' Op dezelfde voorpagina een foto van een aantal japanners (managers en professoren), die inleidingen hebben gehouden over 'kwaliteitsverbetering voor de hele onderneming' voor meer dan 200 Philips-managers uit de hele wereld.

Het japanse managementsysteem wordt langzaam maar zeker door de strot van honderdduizenden Philipswerknemers en -werkneemsters geduwd. En niet alleen dat. Want ook leerzaam is 'de hoge graad van technische en technologische outillage van japanse ondernemingen'. Opvallend daarbij is 'dat de materiaal- en onderdelenstroom zeer efficiënt georganiseerd is, terwijl de werkstrukturen optimaal aan de automatisering aangepast zijn.' Opmerkelijk is tevens 'de participatie van medewerkers op de werkvloer in de besluitvorming', waarop direkt volgt 'voor zover deze betrekking heeft op zaken die met de produktie in verband staan.' De japanse vakorganisaties worden opgehemeld omdat ze meer betrokken zijn 'bij motivatieakties en kwaliteitsprojekten'.

Voor wie is Japan het Mekka

Dit soort omschrijvingen van het managements-mekka Japan kom je overal tegen, bij Volvo, Hoogovens enzovoort. En, zonder zo'n benadering, die Japan zoveel voorspoed bracht, redden 'we' het niet langer op de wereldmarkt of zelfs de thuismarkt.

Veel mensen komen op deze manier in aanraking met het 'mirakel' Japan. De andere manier is dat mensen merken dat de nederlandse markt overspoeld is geraakt met een bepaald soort japanse produkten. Allerhande elektronika, auto's, machines, schepen enzovoort. Of dat hele sektoren of bedrijfstakken onder druk staan van 'de japanse konkurrentie'. Koude en warme saneringen zijn doorgedrukt onder de argumentatie van de 'tegenvallende markt' en de 'japanse konkurrentie'.

Daar komt bij dat iedereen schijnt te denken dat Japan op geen enkele wijze last heeft van de krisis, dat de lonen daar alleen maar stijgen, dat er geen of nauwelijks werkloosheid is, dat er alleen maar bedrijven uit de grond gestampt worden, dat de technologie superieur is, dat er harmonieuze arbeidsverhoudingen zijn, dat er een perfekte samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven is enzovoort.

Wat is daarvan nu eigenlijk waar en waarom wordt het japanse model zo omhooggeprezen?

Grote export noodzakelijk

Allereerst iets over de ekonomische groei. Tot het begin van de jaren zeventig was die onstuimig. In de periode 1955-1970 steeg de industriële produktie jaarlijks met rond de 15% en het bruto nationaal produkt met 10%. Sinds de jaren zeventig zakt de groei terug tot minder dan de helft van deze cijfers, als gevolg van het inzakken van de wereldekonomie, het instorten van het wereldgeldstelsel (Bretton Woods), het stijgen van de olieprijzen en dergelijke. Toch zijn de cijfers nog hoger dan die van de westerse industrielanden. Maar als we de groei per hoofd van de bevolking nemen, dan is Japan 'slechts' van de 19e plaats in 1960 naar de 16e plaats in 1978 opgeklommen (OECD-landen). Anderzijds is de afstand tot nummer 1 (VS) flink afgenomen.

Japans strategische zwaktes komen bij zo'n krisissituatie, rond 1973, goed naar voren. Voor haar grondstoffen is ze voor meer dan 90% afhankelijk van invoer en dat geldt ook voor olie als belangrijkste energiebron. Daarnaast is Japan kwa voedselproduktie eveneens sterk afhankelijk van importen. Export is derhalve een 'must' en de overheid (onder andere het bekende MITI, ministerie van handel en industrie) en grote ondernemingen besloten tot een beleid gericht op het samenstellen van een industrieel produktiepakket, gebaseerd op besparing van energie en verhoging van toegevoegde waarde aan technologisch hoogwaardige produkten.

Twee soorten industrieën

Gigantische herstruktureringen in de industrie waren er het gevolg van, zoals in de textiel, maar ook de ijzer- en staalindustrie, de aluminiumindustrie, de chemie enzovoort. Deze 'zwakke' bedrijfstakken werden met 30 tot 50% in hun produktiekapaciteit beperkt. Andere sektoren, zoals de mikro-elektronika, komputerindustrie, kernenergie en ruimtevaartindustrie, alsook de biotechnologie werden gestimuleerd. Niet de grote japanse bedrijven kregen de klappen van die herstrukturering maar de kleinere, toeleverende en minder produktieve bedrijfjes ('subcontractors'), de andere kant van japans dualistische ekonomische struktuur. Aangezien rond de 80% van de Japanners, mannen en vooral ook vrouwen, in die 'toeleverende en afhankelijke' tweede sektor werkt, kan men zich voorstellen dat de ekonomische krisis het merendeel van de Japanners niet ongemerkt voorbij is gegaan. De grote bedrijven bestaan immers van de uitbuiting van die tweede sektor met zeer lage lonen, veel langere arbeidstijden. Het blijkt een flexibele buffer zowel voor het inzetten - of niet - van arbeidskracht, als voor het houden van voorraden. Grote bedrijven houden nauwelijks voorraden en laten de toeleveranciers desnoods per half uur leveren. Eén van de gevolgen van zo'n ekonomische struktuur (lekker flexibel) is dat er meer dan duizend bedrijven per maand over de kop gaan.

Foto Bejaarde straatveger met karretje
Afgedankte, niet reguliere, vaak ouders arbeiders wacht dit 'lot'. (foto: Theo Bouwman)

Twee soorten arbeid(st)ers

Hiervoor zijn twee belangrijke redenen van Japan's ekonomische groei genoemd. Op de eerste plaats de sturende en stuwende invloed van de overheid (na uitgebreid overleg met het bedrijfsleven). Feitelijk is dat het omgekeerde van de koers die Lubbers, Van Aardenne en anderen varen.

Op de tweede plaats de uitbuiting van een 'grijze sektor' ten behoeve van de grote, exporterende industrieën (overigens is de binnenlandse markt voor de grote ondernemingen het belangrijkste).

Langs de scheidslijn van die twee sektoren loopt feitelijk ook de scheidslijn tussen twee verschillende 'soorten' werknemers en werkneemsters. De 'regulieren', merendeels werkzaam bij de grote ondernemingen, waarvan weer een groot deel 'werk voor het leven' heeft en 'loon naar leeftijd'. Van beide principes wil het japanse management momenteel af, veel te star, maar hier wordt het nog verkocht als kenmerkend voor de japanse arbeidsverhoudingen (tesamen met het bestaan van bedrijfsbonden).

Zo mooi als het lijkt is het niet, want bij herstruktureringen kan het betekenen dat je over meer dan duizend kilometer verplaatst wordt en dat je totaal ander werk krijgt. Het arbeidsleven bij een grote onderneming is ook veel korter, ongeveer tot de vijftigste, eventueel iets ouder. Dan word je 'opgeschoven' naar een 'sub-contractor' voor veel minder loon of je kan 'taxi-chauffeur' worden of iets vergelijkbaars. Als je niet werkt kan je van je pensioen niet rondkomen.

De 'niet-regulieren', werkzaam bij de kleinere bedrijven, werken langer, voor minder geld en zonder zekerheid op werk. Dagarbeiders, seizoenarbeiders, studenten en vrouwen (steeds meer in part-time verband en dat kan nog acht uur per dag gedurende zes dagen per week zijn) maken er deel van uit. De arbeidsproduktiviteit in die kleine bedrijven is veel lager dan in de grote ondernemingen. De stand van de produktietechnologie in die grote ondernemingen in Japan is merendeels vergelijkbaar met die van westerse industrielanden. In ieder geval geen verklaring voor japans ekonomische groei.

Geen wonder

Japan moet het dus hebben van lang en hard werken voor minder loon. Alhoewel de lonen in de grote bedrijven die van het westen hebben ingehaald, zijn de arbeidskosten van een dure japanse arbeider nog minstens 30% lager als gevolg van slechte sociale voorzieningen. De loonverschillen zijn groot. De lonen lagen in 1982 in bedrijfjes met minder dan 30 werknemers op 56,4% van het gemiddelde in bedrijven met meer dan 500 mensen, verschillen die momenteel alleen maar groter worden. De opbouw van de lonen is zodanig, dat het basisboon heel laag ligt (een zesde deel van het bruto-loon, de rest zijn toeslagen of bonussen, deels bepaald door ploegbaas of produktiechef, afhankelijk van goed gedrag, produktiviteit, efficiency en bereidheid tot meewerken (onder andere aan kwaliteitskringen).

De arbeidstijden is een bekend verhaal. In Japan werkt men in grote bedrijven, vergeleken met Nederland zo'n 450 uur meer. Maar in kleine bedrijfjes zelfs 1000 uur. De 40-urige werkweek voor de reguliere werker/ster bij bijvoorbeeld Matsushita is dus nauwelijks representatief te noemen. Het verschil in werkzekerheid noemden we al, maar de werkloosheid is een punt apart. Officieel is het percentage 2,7 procent ofwel ruim anderhalf miljoen mensen. Dit percentage neemt toe en het is het hoogste sinds 1955. Zou men echter dezelfde kriteria hanteren als de OESO, dan ligt dat percentage rond de 6%; gekombineerd met 'overbezetting in bedrijven' schijnt dat ongeveer 8% te moeten zijn. Het MITI verwacht zelfs op basis van haar eigen officiële cijfers in 1990 een werkloosheidspercentage van 8%. Aangezien de japanse statistieken nog verschillende andere merkwaardigheden vertonen, ligt het werkelijke percentage waarschijnlijk nog stukken hoger. En indien Japan een zelfde arbeidsproces als Nederland zou kennen, gemeten over alle sektoren, dan liggen de werkloosheidscijfers zelfs in onze ordegrootte. Zelfs de meest behoudende vakorganisaties beginnen zich daarover, tegen de achtergrond van verdergaande automatisering, druk te maken.

Ineen volgend artikel in Solidariteit zal ingegaan worden op de rol van de vakbeweging en vooral de betekenis van de vakbondsoppositie. Want een ding is duidelijk, het japanse management heeft de arbeidersbeweging en de vakbeweging sinds de jaren zestig gevoelige klappen toegediend, maar er is veel strijd, vooral rond de herstruktureringen, gebleven. In dat kader komt ook de betekenis van japanse managementsystemen aan de orde en de rol die zij spelen bij de 'harmonieuze samenwerking' tussen kapitaal en arbeid in Japan.

Theo Bouwman
(medewerker Stichting Onderzoek Bedrijfstak Elektrotechniek-SOBE, lid ABOP)