nr. 88 jan 1999 |
Solidariteit
Een 'buitenstaander' over de vakbewegingSterke overeenkomst met managersDe vakbeweging heeft nooit erg tot mijn verbeelding gesproken. Wel als 'arbeidersbeweging', maar niet als 'belangenbehartiger'. In dat opzicht staan de bonden zeer ver van mijn werk af.Sinds een aantal jaren wordt aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), waar ik werkzaam ben, geëxperimenteerd met commercialisering. Of liever: er worden verhoudingen ingevoerd die daaraan doen denken, want als deze quasi-onderneming echt op de markt moest opereren, was ze morgen failliet. Dat bedoel ik overigens helemaal niet negatief. Aan een instelling van hoger onderwijs worden nu eenmaal maatschappelijke taken verricht die andere doelen beogen dan het maken van winst. Maar die taken, die te maken hebben met de beschaving en het ontwikkelingspeil van een samenleving, wil men nu, net als bijvoorbeeld het post- en treinverkeer, ondergeschikt maken aan het verdienen van geld. De oorspronkelijke, historische taak wordt daarmee een afgeleide, en langzaam maar zeker bijgesteld om het eerste doel, het genereren van winst, mogelijk te maken. VerduisteringAan onze instelling wordt dat nagestreefd door in een 'holding' allerlei nevenactiviteiten onder te brengen die geld moeten opleveren, zoals de verkoop van UvA-kleding, een academische uitgeverij, en nog een aantal zaken. De enige activiteit waarmee men tot nu toe winst heeft kunnen boeken, is het eigen uitzendbureau. In een recent artikel in de Volkskrant stak er op de kaart van academisch Nederland uit het staafdiagram van 'Amsterdam' een trotse 4,5 miljoen winst. Die winst komt echter vrijwel geheel tot stand door een deel van het personeel niet langer in gewone dienst te nemen, maar via de eigen BV JobService aan te stellen. Het verschil tussen wat er uitbetaald wordt en de salarissom, die door de overheid wordt gefinancierd, komt ('gerecycled' via het uitzendbureau) vervolgens als winst van deze BV tevoorschijn. Dat dit meer een vorm van verduistering dan van verdienen is, mag duidelijk zijn. De nieuwe collega's, die via JobService op de werkplek verschijnen, missen een aantal rechten die de anderen hebben. Ze zijn ook, direct en indirect (bijvoorbeeld doordat ze geen pensioen opbouwen), slechter af. Ze mogen verder, om maar iets te noemen, niet met hun naam in de algemene telefoongids! Inmiddels zijn we op een punt gekomen waar alle nieuwkomers, tot aan hoogleraar toe, in een slechtere rechtspositie dan die van hun voorganger worden aangesteld. Met minder mensen doen we méér werk - wie kent het verhaal niet? Neerwaartse herwaarderingIk zou nog een aantal ontwikkelingen kunnen noemen, zoals de afschaffing van de universitaire democratie en daarmee in feite van het werkoverleg. Of het uit elkaar trekken van onderwijs en onderzoek, die allebei ondergebracht worden in instituten die ook weer op denkbeeldige 'markten' gaan opereren. Het meest opvallende daarvan is dat het personeel in een zwakkere positie wordt gebracht; en dan natuurlijk het verlies aan motivatie, maar ook de onderlinge spanningen, ga zo maar door. Het belangrijkste is dat zich voor onze ogen een neerwaartse herwaardering van een hele beroepsgroep voltrekt. Dat de universiteiten in hun nieuwe cao-voorstellen ook af willen van de ambtenarenstatus en 'marktwerking' in de salarissen voorstellen, is slechts de laatste, en in wezen consequente, stap op het pad van deze lagere waardering. Over vijf of tien jaar zullen ook wij een discussie gaan meemaken waarom het beroep van docent aan een universiteit zoveel aanzien heeft verloren. Technocratische ethiekEn nu de vakbeweging. Waar is die bij deze ontwikkeling? Niet afwezig. De bond heeft al aangekondigd zich tegen het opgeven van de ambtenarenstatus te verzetten en zal dat zeker volhouden tijdens de onderhandelingen. Maar, zoals gezegd, is op de feitelijke werkplek veel van het kwaad al geschied. En daar loop je nu eenmaal niet direct tegen de bond aan. Maar het gaat nog wat verder. Twee jaar geleden was ik betrokken in een comité dat het tekort aan personeel in de sociale faculteit (die inmiddels ook alweer is opgegaan in iets nieuws) aan de orde stelde. Daar kwam ik erachter dat de bondsvertegenwoordigers in de overlegorganen, waar we om gehoor vroegen, net zo sceptisch op onze actie reageerden als de eigenlijke managers. Deze managers zijn in opmars, en niet alleen bij ons. Door de hele maatschappij is de trend te zien dat degenen die het eigenlijke werk doen (in de zin van de 'vak'mensen die eenberoepsgroep vormen) in steeds meer opzichten te maken krijgen met de activiteiten van managers die niet specifiek iets met dit beroep te maken hebben. Integendeel, de managers zijn juist inwisselbaar, omdat ze financiële of bestuurlijke specialisten zijn. Aan de universiteit zien we bovendien het fenomeen van de geleerde die zich meer op management toelegt en daarmee profiteert van het feit dat de waardering daarvoor gunstig afsteekt bij wat hij of zij vroeger deed. Deze laag van bestuurders opereert bij uitstek als uitvoerders van de strategieën van commercialisering. Ze hebben een technocratische ethiek, waarin weinig plaats is voor de liefde voor het beroep die bij een 'vak'werker nog bestaat. Hun taak is het 'aansturen van veranderingsprocessen'. En ze hebben, meestal vanuit een zeer comfortabele markt- en rechtspositie, weinig op met de in hun ogen alleen maar tegenstribbelende personeelsleden. Het is hier dat ik een sterke overeenkomst bespeur tussen vakbondsvertegenwoordigers en het management. Beide groepen denken heel sterk in organisatieschema's, globale regelingen, categorieën personeel die hier of daar ingezet kunnen worden enzovoort. Geen van tweeën heeft veel op met het eigenlijke 'vak'werk. Zeker, de bondsmensen zullen de betere regeling, het betere plan voorstellen. Maar als je merkt dat je door alsmaar nieuwe schema's en regelingen langzaam aan het afbranden bent, is het beter om op jezelf en je directe collega's te vertrouwen dan op de bond. Kees van der Pijl |