nr. 88 jan 1999 |
Solidariteit
RedactioneelDe ontheemden van het poldermodelDe ideologische verf van het poldermodel begint ook voor de predikers van dit 'unieke succes', en hun gelovigen, af te bladderen. De heilzaamheid valt toch tegen. Er zijn altijd al ongelovigen geweest, maar het aantal twijfelaars lijkt te groeien. Als we de botte ideologen deze keer laten rusten, zien we twijfelaars naar twee kanten. Een minderheid die bedenkingen heeft bij de gepredikte harmonie in de samenleving: de 'echten'. Een meerderheid die meent dat niet iedereen voor die harmonie geschikt is: de 'valsen'.De 'echten' merken dat het toch niet gemakkelijk is het onverzoenlijke te verzoenen en dat het resultaat een schijnwerkelijkheid is. Ze hebben er moeite mee dat het poldermodel draait op de uitstoting van 'sociaal zwakkeren'. De ontdekking van eerst illegale Ghanezen, daarna ontwrichte Antillianen en nu criminele Marokkaanse jongeren, vinden ze ongeloofwaardig. De 'valsen' willen verzoening zolang die in hun voordeel is. Zo niet, dan dient wat zij als onverzoenlijk zien, aangepakt te worden. Ze juichen als politiechefs het laatste rechtsbeginsel, dat van de privacy, opzij willen zetten en met bijzondere opsporingsmethoden 'onschuldigen' in de gaten willen houden. Deze 'valse' twijfelaars schuilen onder de 65 procent van de Nederlandse bevolking die volgens het NIPO in 1998 meent dat justitie harder moet optreden tegen misdaden van 'etnische minderheden' (1991: 45 procent). Die met 72 procent onderschrijft dat 'door toename van vreemdelingen de criminaliteit stijgt' (in 1991: 50). Die met 59 procent vindt dat leden van etnische minderheden vaker misdaden plegen dan Nederlanders (1991: 27). Deze cijfers zijn zowel een illustratie van de toenemende schijn-samenhang van het poldermodel als een verklaring voor de stigmatisering van steeds weer een nieuwe groep 'vreemdelingen'. Hoe 'vals' de twijfel aan de zegeningen van het poldermodel ook mag zijn, hetzelfde NIPO-onderzoek geeft er min of meer steun aan. Gemiddeld komt criminaliteit onder jongeren afkomstig uit 'etnische minderheden' meer voor dan onder hun leeftijdgenoten van Nederlandse herkomst. Het meest bij Surinaamse en Marokkaanse jongeren. Maar deze gemiddelde gegevens zijn betrekkelijk. Ten eerste is er de stigmatiserende selectie door het politionele en justitiële apparaat. En ten tweede is de economische en sociale positie van jongeren uit 'ethnische minderheden'- werk en opleiding - aanzienlijker slechter. Wil dat nu zeggen dat de actuele aandacht voor de maatschappelijke problemen van een klein deel van de Marokkaanse jongeren op verzinsels berust? Nee. Ze zijn ontheemd, worden gediscrimineerd, vallen vroegtijdig uit het onderwijssysteem en zijn onvoldoende toegerust voor de eisen van de betaalde arbeid. Hun (soms) gewelddadig verzet is een ongewenste realiteit en een uiting van 'deze samenleving heeft ons niets te bieden, we hebben er schijt aan'. Over de verklaring waarom zij zich tot op zekere hoogte onderscheiden van hun leeftijdgenoten, waarvan de afkomst in bijvoorbeeld Turkije ligt, lopen de meningen uiteen. Heeft het met de kolonisering van het betreffende land te maken, de mate van industrialisering, de kultuur, de positie van vrouwen, de rol van het gezin en de godsdienst, de samenhang van hun gemeenschap in Nederland, de kracht van de zelforganisaties? Laten we de 'echte' twijfelaars proberen te overtuigen. Laten we op onze hoede zijn voor de 'valse'. Zij staan een repressief optreden voor, een gedwongen integratie. En zijn voortdurend op zoek naar een zondebok die de sociale uitsluiting van het poldermodel rechtvaardigt, zo niet dit 'model' tracht te vullen met vreemdelingenhaat. Redactie |