nr. 86 sep 1998 |
Solidariteit
Rondvraag en andere berichtenVrouwenpodium, Utrecht, 24 september 1998Honderd jaar na de Nationale Tentoonstelling Vrouwenarbeid in Den Haag organiseert De Vrouwen Alliantie 24 september in Utrecht het Vrouwenpodium. Bij deze Alliantie - voor ekonomiese zelfstandigheid en herverdeling van arbeid - zijn 41 landelijke organisaties aangesloten. De Nationale Tentoonstelling Vrouwenarbeid was één van de grootste evenementen uit de geschiedenis van de emancipatiebeweging van de vorige eeuw. Na twee jaar voorbereiding werd een inventarisatie geboden van alle problemen rond vrouwenarbeid. Belangrijkste eis: vrije toegang van vrouwen tot betaalde en volwaardige arbeid, uitmondend in ekonomiese onafhankelijkheid. Gegeven het feit dat met name arbeidersvrouwen reeds deelnamen aan de betaalde arbeid, werd via een Beroepsklapper een overzicht gegeven van de beroepen en de zeer slechte arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden waarin vrouwen werkzaam waren. Deze Beroepsklapper was samengesteld aan de hand van de resultaten van de beroepstelling van 1889. Door deze beroepen op de tentoonstelling in levende lijve te laten uitoefenen, werd tevens geprobeerd het taboe op vrouwenarbeid te doorbreken. De opzet was zeer breed, zoals blijkt uit de rubrieken industrie, maatschappelijk werk, opleiding en onderwijs, huisindustrie, dienstensektor, muziek, toneel en letteren. De gegevens hiervoor werden verzameld via enquêtes, waarvan die in de industrie en het onderwijs de belangrijkste waren. Hoewel deze gegevens schokkend waren, is de Tentoonstelling niet ondersteund of gevolgd door een breed sociaal protest. Wel is uit één van de kongressen de eerste organisatie van dienstboden voortgekomen. Het Vrouwenpodium van De Vrouwen Alliantie is beperkter van opzet, de duur is één dag, maar kent ook doorlopende tentoonstellingen, inleidingen, debatten en workshops. Daarbij wordt naar verhouding veel aandacht besteed aan de situatie van migranten, met name aan de arbeid en arbeidsmarktpositie van vrouwen in Suriname, Indonesië, Papoea Nieuw Guinea en de Nederlandse Antillen. Informatie: Vrouwen Alliantie, Janskerkhof 1, 3512 BK Utrecht - kosten deelname 15 gulden. Anti-oorlogsmuseumVolgend jaar mei start het anti-oorlogsmuseum met een tiental tentoonstellingen in het haagse Congresgebouw. Dit zal gebeuren tijdens "The Haque Appeal for Peace". Nu al loopt er een expositie in Rotterdam. Vanaf 1 oktober 1998 gevolgd door één in het gemeentehuis van Zuid-Laren. Financieel is de start van een eigen museum reeds mogelijk, maar er is subsidie nodig om deskundigen aan te trekken die tentoonstellingen kunnen verzorgen. Wanneer de subsidie van het Rijk afkomt, kan eind 1999 het museum definitief geopend worden. Wie affiches, fotoos, pamfletten, boeken enzovoort beschikbaar wil stellen, wil meewerken of informatie wenst, kan kontakt opnemen met: Nico Faber, koördinator Stichting Anti-oorlogsmuseum, Violaduin 5, 2318 XG Leiden; telefoon/fax: 071-5211472. Deltaplan voor onderwijsIn nummer 84 van Solidariteit, april 1998, namen we een interview op met de aktiegroep !Onderwijs! Onderwijs! Onderwijs! Vlak voor de afgelopen zomervakantie bracht de groep een bericht uit met een pleidooi voor een Deltaplan voor het lager en voortgezet onderwijs. Dit Deltaplan moet het antwoord zijn op de zware bezuinigingen in het onderwijs sinds 1975. Het pleidooi wordt ondersteund door een overzicht van internationaal vergelijkende cijfers die laten zien in welke rampzalige positie het nederlands onderwijs terecht is gekomen (bron: Kwartaalschrift Onderwijsstatistieken van het CBS, nummer 2 1998; gebaseerd op het jaarlijkse OESO-rapport "Education at a Glance", 1997). Hier een paar voorbeelden. * Totale uitgaven aan het onderwijs in percentages van het gemiddelde Bruto Binnenlands Produkt (BBP). Achterstand ten opzichte van landen in Noord-Europa (NE): 45 procent, ten opzichte van landen in West- en Midden-Europa (WME): 11 procent. * Achterstand van de bestedingen in het lager onderwijs: 60 procent (NE), 20 procent (WME). In het voortgezet onderwijs: 36 procent (NE) en 31 procent (WME). * In Nederland worden van bijna alle OESO-landen de laagste uurlonen betaald. Achterstand: 19 procent (NE), 29 procent (WME). * Nederland heeft de grootste klassen in het basisonderwijs, in West-Europa de meeste leerlingen per docent in de onder- en bovenbouw. * Het opleidingsnivo van jongeren (15-25 jaar) behoort tot de laagste van West-Europa. Achterstand: 17 procent (NE), 15 procent (WME). Uitganspunten van het Deltaplan voor het onderwijs: * Minstens 0,5 procent van het BBP voor het onderwijs erbij (ongeveer 4 miljard). * Vermindering van de werkdruk. * Drastiese verkleining van de klassen. * Hogere uurlonen voor onderwijsgevenden. Sekretariaat: Pieter de Hoochstraat 59, 1071 ED Amsterdam. Telefoon: 020-6767855. Fax: 020-6795266. Stop Mr. GlobaliseringDe organisatie "MAI niet gezien!" organiseert vrijdag 11 (vanaf 17.00 uur) tot en met zondag 13 september aanstaande een seminar onder de titel "Globalisering van de armoede". "MAI niet gezien!" voert sinds begin van dit jaar kampanje tegen het Multilateraal Akkoord over Investeringen (MAI) dat vergaande rechten geeft aan multinationals. Tijdens het seminar zal in workshops een groot aantal onderwerpen aan de orde komen. Bijvoorbeeld: * Uitbreiding van het aandachtsveld en aktieterrein van de anti-MAI kampagne. * De Millennium-ronde, ontwikkelingen in de Wereldhandelsorganisatie. * Vrijhandelszones, arbeid en vrouwenstrijd. * Kledingindustrie, arbeid en verzet. * Biotechnologie en bevolkingspolitiek. * IMF-diktaat, liberalisering, bezuinigingen, bevolkingspolitiek en gevolgen voor vrouwen. * Sociale gevolgen van ekonomiese globalisering in Europa. Plaats: Aktiecentrum EuroDusnie, Boerhaavelaan 345, Leiden. Telefoon: 071-5173019. Toegang gratis. Catering wordt verzorgd. Overnachting mogelijk. Expansie telewerkIn het jaar 2000 zullen zo'n miljoen mensen in Nederland telewerken. In 1996 waren dat er 460.000; 140.000 werkne(e)m(st)ers hebben een telewerkplek thuis en 230.000 een mobiele plek. Onder telewerkers wordt hier niet verstaan de snel groeiende groep van zelfstandigen, maar werknemers van bedrijven die het merendeel van hun werktijd niet doorbrengen op de vestiging van het bedrijf en via diverse kommunikatiemiddelen in principe steeds in kontakt staan met het bedrijf. Omdat telewerkers een deel van hun tijd wèl op het bedrijf aanwezig zijn en dan over bepaalde voorzieningen moeten kunnen beschikken, gaat telewerken steeds vaker gepaard met flexibele werkplekken. Deze zijn volledig ingericht en worden afwisselend door verschillende mensen gebruikt. Ook de voortschrijdende deeltijdarbeid bevordert de invoering van flexibele werkplekken. Voorbeelden: vertalers, werknemers drukkerijen en uitgeverijen, adviseurs, trainers, onderhoudsmonteurs, vrachtbezorgers, verzekeringsadviseurs, ambtenaren, enquêteurs, telefonisten. De Sociaal Economische Raad heeft het standpunt ingenomen dat de telewerker een gelijke bescherming dient te krijgen als de traditionele werknemer. In het Arbobesluit zijn voor het werk aan beeldschermen ook artikelen voor thuiswerkers van kracht verklaard. Handhaving hiervan is een ander verhaal. Omdat de werkgever niet meer kan kontroleren of de werknemer acht uur per dag aan het werk is, worden vaak kontrakten gesloten met één of andere stukloon-konstruktie. Onderzoekers van de Katholieke Universiteit Brabant hebben vastgesteld dat 15 procent van de beroepsbevolking bestaat uit 'mentale informatiewerkers' zonder vaste werkplek. Deze groep bleek meer last te hebben van werkdruk dan de gemiddelde werknemer; 60 procent werkt 's avonds en in het weekeinde door. Passages uit de inleiding van Frank Nijman (NIA TNO) over De Nieuwe Werkplek tijdens de konferentie van Stichting NetWerk van 12/13 juni jongstleden. |