nr. 84 apr 1998 |
Solidariteit
Europa, staat en vakbeweging - lezerskonferentieMAI - rekken, trekken duwen, dwarsliggenIn het vorige nummer van Solidariteit bespreekt Erik Wesselius onder de titel "Een fluwelen staatsgreep" het Multilateraal Akkoord inzake Investeringen (MAI). Ik wil het bredere verband waarin Erik het MAI plaatst, de World Trade Organisation (WTO), nader bekijken en wat zeggen over de konsekwenties voor de Staat en de vakbeweging.HET MAI IS, zoals Erik schrijft, een aangelegenheid van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). De klup van de 29 hoogst ontwikkelde kapitalistiese landen die inmiddels, naast de EU-landen, de NAFTA-landen (VS, Canada, Mexico) en Japan omvat. Plus de drie meest kapitalistiese oosteuropese landen (Polen, Tsjechië en Hongarije), de twee resterende Scandinaviese niet-EU landen (Noorwegen en IJsland), Zwitserland, Turkije en twee Pacific landen (Australië en Nieuw Zeeland). World Trade OrganisationDe WTO is de opvolger van de GAIT (General Agreement on Tarifs and Trade), een organisatie in 1947 in het even geroepen om de handel wereldwijd te liberaliseren. Dat wil zeggen ontdoen van beperkende in- en exporttarieven. Onnodig te zeggen dat zulks ten voordele was van de sterke, dus meest ontwikkelde, kapitalistiese landen. In het kader van de GAIT werden in zogenaamde rondes onderhandelingen over die afbraak van tarieven gevoerd. Bekend zijn onder meer de Kennedy Ronde en de laatste, de Uruguay Ronde. Deze werd in 1994 in Marrakech (Marokko) afgesloten. Daarna startte op 1 januari 1995 haar opvolger, de WTO, die onder andere de naleving van de GATT-akkoorden kontroleerde. Een andere aktiviteit van de WTO is de aanpak van (logiese volgende stap) kwesties die aan de internationale handel verbonden zijn, waaronder investeringen (het MAI begint in beeld te komen), mededinging en arbeidsnormen (Het Financiële Dagblad, HFD, 6-12-1996). Voor de voorvechters van de WTO waren de eerste jaren ongunstig. Merkwaardigerwijze lagen de VS, die iedereen de liberale les lazen, de eerste twee jaar het meest dwars. Aan de vooravond van de eerste, grote evaluatiebijeenkomst in Singapore (6-13 december 1996) kon de rekening van deze ongunstige start worden opgemaakt. De liberalisering van financiële diensten was geblokkeerd, omdat de VS niet mee wilden doen. Liberalisering van de telekommunikatiemarkt werd halverwege 1995 op het laatste moment door de VS geblokkeerd. En tenslotte dwarsboomden de VS de liberalisering van de scheepvaart (HFD, 22-05-1996). The Economist zag in Singapore de volgende uitdagingen liggen (7-12-1996): * voortgaande liberalisering van de handel in goederen en diensten, * toetreding van China tot de WTO, * invoering van nieuwe vormen van handelspolitiek die betrekking hebben op buitenlandse investeringen en ... arbeidsnormen, * regeling van de verhouding tussen regionale handelsovereenkomsten en de WTO. Het 'sukses' van SingaporeDe bijeenkomst in Singapore bood dus ongunstige vooruitzichten. Wat hadden buitenlandse investeringen nu met 'vrije handel' te maken? Kon de WTO zich niet beter tot handel beperken? Opnieuw The Economist: "Het is voorstelbaar dat een internationale overeenkomst voorkòmt dat een land hoge tarieven zet op goederen die door een ander geëxporteerd worden. Maar het is minder duidelijk waarom een land niet wat belastinggeld zou mogen aanbieden om een onderneming uit een ander land over te halen een mooie nieuwe fabriek in dat eerste land neer te zetten." Ook zag het er niet best uit voor de arbeidsnormen (onder andere kinderarbeid), waarvan de westerse landen, met name de VS, een issue wilden maken. De ontwikkelingslanden waren hierop, onder het motto 'als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen', fel tegen. Maar ziet, het pakte kompleet anders uit. Singapore werd een 'sukses'. Bij de rijke landen heerste zelfs een euforiese stemming. Er was een kompromis bereikt over de afschaffing van handelstarieven op informatietechnologie. Er kwam een werkgroep over de arbeidsnormen. Er volgden kompromissen op andere omstreden gebieden, zoals investeringen, mededinging, overheidsaanbestedingen, steun aan de minst ontwikkelde landen en zelfs over de landbouw en textielkwota (HFD, 14-12-1996). Liberalisering van investeringenEen eerste konklusie uit het voorgaande is dat niet alleen de OESO, maar duidelijk ook de WTO met een liberalisering van de investeringen bezig is. Sterker nog, het MAI van de OESO heeft inmiddels een neefje bij de WTO: een Multilateraal Investeringsakkoord (MIA). Er wordt dus kennelijk op twee nivoos aan dezelfde onderwerpen gewerkt. Zo zijn er ook andere regionale samenwerkingsverbanden als de OESO die doende zijn met de liberalisering op vele terreinen, waaronder handel en investeringen. Voorbeelden zijn de reeds genoemde NAFTA, verder: Mercosur (latijns-amerikaanse landen), FTAA (Free Trade Area of the America's) en APEC (Asia-Pacific Economic Cooperation). Samenwerkingsverbanden die meestal onder aanvoering van de VS in het leven zijn geroepen. Het is de bedoeling deze regionale verbanden 'compatible' (inpasbaar) te maken met de WTO. C. Fred Bergsten, direkteur van het Instituut voor Internationale Economie in Washington, signaleert dat het in de steek laten van het multilaterale overleg door de VS in het kader van de WTO de regionalisering zou kunnen bevorderen (The Economist, 27-09-1997). En dat, terwijl juist de VS een strategie hebben om de meer naar binnen gerichte regionale samenwerkingsverbanden, met name de EU, te pressen het 'global' pad op te gaan. "Het amerikaanse leiderschap was kruciaal in het zeker stellen van de kompatibiliteit, te weten de wederzijdse aanvulling van regionale en globale liberalisatie", aldus Bergsten. Deze dubbele strategie (regionaal en globaal) ten behoeve van een wereldwijde liberalisatie is, rekening houdend met de autoriteit van Bergsten, kennelijk bewuste amerikaanse politiek. WTO-rechtHet komt me voor dat het MAI in dit kader is te plaatsen. En als dat zo is, mogen we wel rekening houden met de disciplinerende bevoegdheden van de WTO via een 'geschillenpanel'. Binnen de GATT bestond een soortgelijk panel, maar het oordeel daarvan kon door elk GATT-lid, ook het land dat partij was in het dispuut, met een veto naar de prullenmand verwezen worden. Het WTO-panel werkt strikter. Het moet binnen negen maanden rapporteren. Besluiten kunnen slechts door konsensus achterhaald worden. Landen die schuldig verklaard zijn, kunnen hun leven slechts beteren of moeten kompensatie bieden. Doen ze dit niet, dan worden ze door handelssankties getroffen (The Economist, 14-12-1996). Terecht wordt het geschillenpanel van de WTO dan ook een internationale handelsrechtbank genoemd (HFD, 6-12-1996). Twee voorbeelden van aktiviteiten van het WTO-panel. Momenteel is in onderzoek het geschil tussen de VS en de EU over de 'anti-Cuba-wet' (de VS pretenderen het verbod van hun rechters om zaken te doen met eertijds door Castro genationaliseerde bedrijven, ook te kunnen opleggen aan europese ondernemingen; Helms/Burton wet). Daarnaast houdt het panel zich bezig met het europese importverbod van met hormonen behandeld amerikaans vlees. Stel je voor dat het panel straks tot de konklusie komt: vrije handel is vrije handel. Dan kunnen de europese staten niet verhinderen dat we straks met hormonen behandeld amerikaans vlees voorgeschoteld krijgen. Zo breekt het WTO-recht de nationale Staatsmacht. Anonieme drijfkrachtDit WTO-recht disciplineert de politiek in het algemeen en de nationale Staten in het bijzonder. Gekoppeld aan het streven regionale samenwerkingsverbanden 'compatible' te maken, wordt daarmee, volgens mij, stellig beoogd de processen van globalisering en transnationalisering onder het regime van 'Das Kapital' te doen gedijen. Niet alleen in de vorm van handel, maar ook in de vorm van kapitaalbewegingen, waaronder investeringen. Dit is, denk ik, de achtergrond van de totstandkoming van het MAI van de OESO. In die zin zou ik dan ook niet van een 'staatsgreep' willen spreken. Daaraan kleeft iets van een samenzwering, die dientengevolge te voorkomen zou zijn. Ik betwijfel dan ook dat het MAI te 'stoppen' is. De voorbereiding van het MAI begon al in 1988. Het is dus geen bevlieging, maar een onderdeel van een wereldwijd zichzelf versterkend proces. Machtige spelers in dit proces zijn: "de Internationale Kamer van Koophandel, de Wereld Business Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Europese Rondetafel van Industriëlen, de Unie van Industriëlen en Werkgevers Confederaties in Europa, de Amerikaanse Raad voor Internationale Business en de Keidanren [organisatie van big business met meer dan 1.000 eden van het kaliber Toyota, Sony, Nippon Steel en dergelijke] in Japan. Zeg maar 'tout Davos'." (internet http://www.xs4all.nl/~ceo) Nu zou deze macht wellicht nog te 'stoppen' zijn, ware het niet dat dit 'haut capital' het 'technologiese gelijk' van het zich globaliserend kapitalisme aan zijn kant heeft. En dat is een anonieme, maar machtiger drijfkracht. De produktie van een auto, vliegtuig of robot geschiedt misschien in tien landen op drie kontinenten: motoren hier, banden daar, versnellingsbak her, karrosserie der, assemblage elders. En al die produkties vinden plaats in bedrijven die eens investeringen waren. Met het internationale netwerkkarakter van de produktie hebben de investeringen ook een internationaal netwerkkarakter gekregen. Een ingreep in dit internationale netwerk kan de techniese samenhang in de produktie verstoren. En net zoals men zich 'vroeger' de zekerheid verschafte van een ongestoorde voortgang van de produktie binnen de fabriek, geschiedt zulks nu op internationale schaal. Het argumenteren door het ondernemerdom met dit 'technologiese gelijk' zal verlopen via beschuldigingen aan het adres van een verstorende overheid of vakbeweging die her en der werkloosheid veroorzaken. MachtsafbakeningWat kunnen we dan wel doen tegen het MAI? Ik gebruik maar beelden: rekken, trekken, duwen, dwarsliggen (het door Wesselius gesuggereerde uitstel van een jaar past hier in). Met als doel: een adekwate afbakening van de (onder meer juridiese) macht van de nationale Staat tegenover internationale instellingen als de WTO. Op dezelfde manier als bij ons ooit de kompetenties en de macht van provincies tegenover de nationale overheid zijn afgebakend. Of in Duitsland van die Länder tegenover de Bundesrepublik, in de VS van de Staten tegenover Federale Overheid. Er zullen, dunkt me, autonome transnationale instituties moeten komen die opereren op hetzelfde nivo als het internationale kapitalistendom. Instituties die via regels en wetten dat kapitalistendom van onheil brengende paden af kunnen voeren (werkloosheid, vernietiging van autochtone industrieën in ontwikkelingslanden, milieu-vernietigende beslissingen). Regels en wetten die voorts een einde maken aan het ruige, wilde kapitalisme (handel in drugs, vrouwen, wapens, besmet vlees enzovoort) dat zich veelal in instabiele situaties manifesteert (voormalige Sovjet-Unie). De overgang van het, door nationale ekonomieën gekenmerkte, internationale kapitalisme naar een geglobaliseerd, transnationaal kapitalisme vormt zo'n instabiele omgeving. De hier bedoelde regels en wetten zullen door één of andere vorm van 'zwaardmacht', zoals dat in het geval van nationale Staten zo mooi heet, moeten kunnen worden afgedwongen. We moeten in deze niet meer afhankelijk zijn van de opofferingsgezindheid van Greenpeace-leden. De meest prangende vraag daarbij is: hoe dit alles effektief te kontroleren, zoals nu op nationaal nivo geschiedt via parlementen. Evenredige vertegenwoordiging, zoals Stuurman nu reeds suggereert, met betrekking tot het europese parlement? (Solidariteit, nummer 83). Kontrole via getrapte verkiezingen, waarbij Europa wellicht een trap is? Transnationale vakbewegingEn 'what about' de vakbeweging? In het verlengde van het voorgaande dringt zich de vraag op: hoe een transnationale instelling te kreëren, anders dan de ILO, die effektief als een vakbeweging kan funktioneren? Onder het motto: niet lui zijn in het denken, zullen we, lijkt me, naast de vertikale tegenstelling 'loonarbeid-kapitaal', de horizontale tegenstelling tussen rijke-landen-werknemers en arme-landen-werknemers moeten durven zien en daaruit konsekwenties trekken. Immers, een groot deel van de welvaart hier wordt voortgebracht door de arme-landen-werknemers. Een transnationale 'vakbeweging' zou kunnen ijveren overgehevelde rijkdom uit de periferie van het transnationale kapitalisme terug te ploegen na afroming via de belastingen. Niet zozeer uit een oogpunt van solidariteit, maar gewoon uit een oogpunt van: het is voor alle partijen goed een objektieve tegenstelling op te ruimen. Niet in de vorm van gegeven ontwikkelingshulp, maar, zoals dat ook in de EU geschiedt met achtergebleven regioos: op grond van vaste regels. De hieruit voortvloeiende aanwending van geldstromen, zou wellicht gekontroleerd kunnen worden door een onverdacht soort Internationale Rekenkamer. Wat de vertikale tegenstelling betreft zou een transnationale vakbeweging er naar kunnen streven het 'grote graaien' van de transnationale ondernemers internationaal aan banden te leggen. Als zulks internationaal geschiedt, kunnen ze zich ook niet meer op elkanders positie beroepen. Dit troebele gedrag vergiftigt zowel de vertikale als horizontale verhoudingen. Ook bij de aanpak van het 'grote graaien' zou een transnationale Rekenkamer een rol kunnen spelen. Wim Boerboom (medewerker Katholieke Universiteit Brabant) |