nr. 84
apr 1998

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Europa, staat en vakbeweging - lezerskonferentie

In flexibel Europa demokratie achterhaald verklaard

De neoliberale politiek in Europa gaat terug op een ware revolutie van rechts die is ingezet door Pinochet in Chili, Thatcher in Engeland en Reagan in Amerika. Dat deze politiek inmiddels het 'revolutionaire' stadium voorbij is en vanzelfsprekend is geworden, blijkt uit het feit dat ook na de verkiezingsnederlagen van de bovengenoemde politici en hun direkte opvolgers, de tegenpartij deze politiek zonder wezenlijke veranderingen heeft overgenomen. Dat geldt voor de Demokraten van Clinton, 'New Labour' van Blair, en ook voor de PvdA onder Wim Kok. Als de franse of duitse socialisten nog niet zo ver zijn, is dat mede te verklaren uit het feit dat rechts in die landen het neoliberalisme nog niet heeft willen of kunnen doorvoeren.

WE HOEVEN HIER niet uit te wijden over de inhoud van deze politiek. Iedereen kent de hoofdlijnen ervan: terugdraaien van de sociale bescherming door de overheid (sociale zekerheid, gezondheidszorg, politie); afstoten van staatstaken (onderwijs en kultuur) en van staatseigendom door privatisering (nutsbedrijven en infrastruktuur); versterking van de bezittende klasse door verrijking via inkomenspolitiek en belastingmaatregelen; en verzwakking van de werkende bevolking door uitholling van bestaanszekerheid, inkomen en zeggenschap.

Neoliberalisme als moderne norm

Het neoliberalisme als nieuwe 'normaliteit' komt in de plaats van het korporatief-liberalisme of sociaal-liberalisme dat tot zo'n twintig, vijfentwintig jaar geleden 'normaal' was. Dat was de maatschappij waarin kapitaal en arbeid een meer gelijkwaardige positie hadden en de overheid een balancerende rol met belangrijke sociaal-beschermende taken had. Namen als Henry Ford en lord Keynes, die bij deze voorbije fase horen, staan voor massaproduktie en -konsumptie, koopkracht en konjunktuurpolitiek, maar zijn nu vervangen door andere namen en trefwoorden. Nu gaat het om terugdringing van de staatstaken en -uitgaven en bevordering van de 'marktwerking': daarmee zijn de namen van Milton Friedman en Friedrich von Hayek verbonden. Het kan verkeren.

De neoliberale politiek is van het begin af aan als revolutie gepresenteerd. In de jaren zeventig stond het woord 'hervorming' nog voor verdere demokratisering en uitbouw van

de verzorgingsstaat, inklusief het belasten van de overwinsten van multinationale ondernemingen (in Nederland via de Vermogensaanwasdeling van Den Uyl, de VAD). Inmiddels staat het woord hervorming voor het tegendeel, voor sociale afbraak en winstvergroting. Maar door nadrukkelijk de progressieve rol op te eisen, is het neoliberalisme als projekt zo tegenover alle andere maatschappelijke krachten gemanoeuvreerd dat deze alleen maar als konservatief, achterhaald en archaïes in beeld kunnen komen. De hele neoliberale woordenschat is doordrenkt van termen die associaties oproepen met modern, dynamies en toekomstgericht. Hoe moet je je standpunt noemen als je tegen 'flexibiliteit' bent? Inflexibel? Rigide?

Franse 'nationale onafhankelijkheid'

In het proces van de westeuropese integratie zijn deze ontwikkelingen allemaal terug te vinden. Kort na de oorlog begon de eenwording met de Kolen- en Staalgemeenschap die bedoeld was om de staalindustrie goedkope halffabrikaten te laten maken voor de autoindustrie en andere producenten van duurzame konsumptiegoederen. In 1958 kwamen daar de EEG en Euratom bij, bedoeld om de verdere expansie van een industriële samenleving in West-Europa mogelijk te maken. Begin jaren zestig zorgde de landbouwpolitiek van Mansholt voor verhoging van de landbouwproduktiviteit en uitstoot van de op het platteland aanwezige arbeidsreserve naar de steden. Tevens begon de immigratie op gang te komen, omdat er nog arbeid te kort was.

Het sociaal-liberale model, de basis van deze ontwikkeling, was steeds 'amerikaans' geweest. Namelijk het model van Ford die de arbeider een auto in het vooruitzicht stelde, als hij bereid was aan de lopende band te werken. Maar daarnaast speelden in de verhoudingen tussen de afzonderlijke landen van West-Europa allerlei onevenwichtigheden, ambities en angsten een rol. Frankrijk met zijn koloniale erfenis, een industrie met een traditie van familiebedrijf en een sterke arbeidersbeweging, was bevreesd voor een wederopleving van het modernere West-Duitsland met zijn grootbedrijf en (zowel door de nazi's als de bezettingsmachten) gedisciplineerde arbeiders. Prakties alle europese initiatieven waren daarom van Frankrijk afkomstig en bedoeld om een stem te verwerven in de duitse ekonomiese politiek. Maar tegelijkertijd moest Frankrijk het vaandel van de 'nationale onafhankelijkheid' hooghouden, omdat alleen met de franse driekleur in top de zeer uiteenlopende belangen in eigen land bijeengehouden konden worden (deze tegenstrijdigheid speelt tot vandaag de dag een rol). In 1965/1966 staakte Frankrijk zelfs zijn medewerking aan de EEG als er niet méér eigen (zowel franse als 'europese') aksenten in de integratie zouden worden aangebracht en verzette het zich tegen de amerikaanse invloed (in 1966 trad Frankrijk ook uit de militaire organisatie van de NAVO).

Britse toenadering

De demokratiese opleving die begon met mei 1968 en de grote stakingsgolven in het jaar daarop, versterkte de nationale staten, omdat een sterke volksbeweging alleen binnen de histories gegroeide kaders van de demokratie kan worden opgevangen, en die kaders zijn nationaal.

In elk land zijn er andere krachtsverhoudingen tussen het kapitaal en de arbeidersbeweging, is het gewicht van de nieuwe en oude middenklassen, de boeren en dergelijken, anders en komen er dus andere kompromissen tot stand. Ook zijn de symbolen, waarvan de politici zich bedienen, totaal verschillend. Dezelfde politiek die in Frankrijk na de oorlog als moderne staatsinterventie werd gepropageerd, heette in West-Duitsland 'freiheitlich'. Terwijl die politici die elders het autoritaire nationalisme van De Gaulle wilden navolgen (bijvoorbeeld Franz-Josef Strauss), marginaal bleven. Wat er in de jaren zeventig aan uitbouw van het europese projekt plaatsvond, ademde dezelfde geest als de nationale politiek. De toetreding van Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken in 1973 was mogelijk, doordat de Britten onder Heath voor het eerst meegingen in de politiek van toenadering tot het Sovjet-blok en de radikale Derde Wereld (vooral de oliestaten) die de Verenigde Staten tot dan toe hadden tegengehouden. De invoering van direkte verkiezingen voor het Europees Parlement was een teken dat men ook hier, hoe aarzelend ook, de demokratiese legitimiteit wilde versterken. Vergelijkbaar met plannen zoals Den Uyl's VAD tenslotte, waren de voorstellen van Europees Commissaris Vredeling in 1980 om in de EG aktieve ondernemingen te verplichten de werknemers over alle bedrijfsplannen die hen raken, tijdig te informeren. De reakties hierop van met name amerikaanse multinationals waren furieus.

Europese stimuleringspolitiek

Maar inmiddels was in Engeland, met de regering-Thatcher, de eerste neoliberale regering in Europa aangetreden. Daarmee zijn we terug bij het neoliberalisme als stormram tegen 'vastgeroeste strukturen', verstarring en 'archaïese' begrippen zoals de natie en de in de nationale staat vastgeklonken demokratiese rechten. Thatcher zette kort na haar aantreden de aanval in op 'Europa' door haar geld terug te eisen, de nationale zelfstandigheid te verdedigen enzovoort. De Europese Gemeenschap stond immers nog altijd in het teken van de sociaal-liberale principes: herverdeling van fondsen naar behoeftige regioos, steun aan de landbouw, en andere sociaal beschermende regelingen. Thatcher lanceerde een goed voorbereide aanval op de vakbeweging, onder andere door de mijnwerkersstaking uit te lokken. Tevens bouwde haar regering in enkele jaren de engelse welvaartsstaat af tot een nivo waarop in de recente periode zelfs zuid-koreaanse bedrijven in Engeland investeren om met goedkope arbeid de europese markt te bedienen. Want bij al haar kritiek en opgeklopt nationalisme (onder andere in de Falkland-oorlog) ging de 'Iron Lady' nooit zo ver dat ze Groot-Brittannië echt uit de EG terugtrok. Begin jaren tachtig was de tegenstelling tussen het Engeland van Thatcher en de rest van 'Europa' het grootst. Zeker, de franse politiek onder Mitterrand van enerzijds meegaan in de nieuwe Koude Oorlog en anderzijds binnenlandse stimulering, strandde in 1982. Maar onder de leuze 'Europa 1992' werd vervolgens koers gezet op een europese stimuleringspolitiek (onder andere door grote infrastrukturele projekten zoals een Hoge-Snelheids-railnet) onder de nieuwe Commissie-voorzitter en franse socialist Jacques Delors.

Sociale katastrofes

Van de Europese Akte van 1986, waarin dit projekt was vastgelegd, is echter slechts één doelstelling doorgezet: het projekt voor de Gemeenschappelijke Markt - 'een ruimte zonder interne grenzen die het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal garandeert'. Dit werd bereikt door bij het Verdrag van Maastricht in 1991 de invoering af te spreken van een Economische en Monetaire Unie onder drakoniese voorwaarden. Heel konkreet zijn aan de doelstelling van één sterke munt met een beperkt begrotingstekort (3 procent) en een gereduceerde staatsschuld (60 procent van het Bruto Nationaal Produkt) vooral de investeringen (zoals nog bepleit in het programma van 1986) ten offer gevallen. De groei van de werkloosheid in de EU naar gemiddeld 11 procent is samengegaan met een terugval van de investeringen met eenderde (tussen 1975 en 1997, als percentage van het Bruto Binnenlands Produkt). Tegelijkertijd hebben de EMU-kandidaten slechts aan de toelatingsvoorwaarden kunnen voldoen door naast bezuinigingen ook nog uitverkoop van telefoonnetten, openbaar vervoer en dergelijke te organiseren. Maar deze verkopen zijn eenmalig, en ook het kreatieve boekhouden dat is toegepast, zal maar één keer worden getolereerd. Daarna is de sociale politiek het enige resterende terrein waarop de nationale overheid tekorten kan verhalen.

Als in 1999 de EMU de volgende fase ingaat, zal de nationale politiek van elke EMU-lidstaat zijn vastgelegd door een stabiliteitspakt dat een strenge begrotingsdiscipline oplegt. Het manipuleren van de wisselkoers is en dan niet meer bij, afwijkende belastingpolitiek prakties onmogelijk, en de rentevoet is in ieder land dezelfde omdat er volledige kapitaalmobiliteit is. Een stimulerings- en investeringspolitiek door één land is uitgesloten, maar tegelijkertijd is op de recente top van Luxemburg besloten dat werkgelegenheid de verantwoordelijkheid van de lidstaten is. Met een werkloosheid nu al op rekordhoogte, deeltijdarbeid en andere vormen van 'flexibiliteit' al maximaal benut, kan het blijven volgen van de sterke-muntpolitiek slechts tot sociale katastrofes leiden.

Geen europese superstaat

De EMU zal ook landen als Frankrijk en Duitsland een neoliberale discipline opleggen. Landen die tot nu toe het neoliberalisme slechts mondjesmaat durfden in te voeren (de grote bewegingen van respektievelijk eind 1995 en begin 1996 hebben wat dat betreft de grens in de binnenlandse politiek getrokken). Daarmee kan iedere regering zich met de bevolking beklagen over de harde bezuinigingen die door de EMU worden opgelegd. Maar een andere regering kiezen is als optie inhoudsloos geworden, omdat voor die regering dezelfde begrotingsdiscipline geldt. Tenzij zo'n regering bereid is na 2002 (als de euro echt is ingevoerd) alsnog uit de EMU te gaan. Maar de prijs daarvoor is op korte termijn chaos, want hoe moet dat betreffende land de terugkeen van een eigen munteenheid organiseren en tegelijk de handelsbetrekkingen met de EU-partners op peil houden? Juist hier zal zich de 'Umwertung allen Werte' wreken die het neoliberalisme heeft teweeggebracht door de steeds drakonieser discipline van het kapitaal als progressief te bestempelen. En tegelijkertijd de nationale staat, verworven rechten, een vaste baan en dergelijke niet van deze tijd te noemen.

Toch zal het niet tot een europese superstaat komen, want juist de politieke samenwerking is volstrekt gestrand. Wat te denken van een EU-voorzitter, Blair, die in Washington de oorlogstrom tegen Irak roert met Frankrijk als één van de voornaamste tegenstanders? Kortom, politiek ieder voor zich; sociaal ieder voor zich - maar wel allemaal onderworpen aan een europese soevereiniteit van het kapitaal op ekonomies vlak. Ik kan me werkelijk niet voorstellen dat het ooit zo ver komt.

Kees van der Pijl (hoofddocent Internationale Betrekkingen, Universiteit van Amsterdam; AbvaKabo)