nr. 78
apr 1997

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Europese Unie - de Euro-OR

Onderhandelingen met een amerikaanse multinational

De Euro-ondernemingsraad is één van de pogingen de Europese Unie een 'sociaal gezicht' te geven. Beter gezegd: een gezichtje. Want na meer dan twintig jaar moeizaam overleg, gelobby en oppositie van de multinationals kwam september 1994 een europese richtlijn uit die zich beperkt tot een grensoverschrijdende voorlichtings- en raadplegingsprocedure. De bevoegdheden van de Euro-OR zijn aanzienlijk minder dan die van de nederlandse OR, maar het gaat om een 'minimumregeling' die nationaal en per multinational uitgebreid kan worden. Als leden van nederlandse ondernemingsraden van het amerikaanse koncern Cargill zijn wij vanaf voorjaar 1994 aktief betrokken in die uitbreiding. Juni 1996 heeft dit geleid tot een overeenkomst over de Cargill Europe Association. Van onze ervaringen doen wij in dit artikel verslag, waarbij we overigens de diskussie over de (on)mogelljkheden van de nederlandse OR laten rusten.

Cargill - landbouw, voeding, vlees, handel - heeft in Europa 83 vestigingen en ongeveer 9.000 werkne(e)m(st)ers (onder andere Duitsland, Engeland / hoofdkantoor, Frankrijk, Italië, Nederland, Spanje en Zwitserland). In Nederland: Cargill, Gerkens en IGMA, 1.500 werknemers. De Cargill Europe Association is de naam van onze Euro-OR, die uit zestien leden bestaat, waarvan wij de vertegenwoordiging van de nederlandse bedrijven vormen.

Vakbondsleden

De europese richtlijn geldt voor koncerns met meer dan duizend werknemers, van wie minstens 150 in minimaal twee lidstaten van de Europese Unie. Binnen twee jaar na 22 september 1994 moesten alle lidstaten de Euro-OR in de nationale wetgeving opgenomen hebben, met de minimumregeling als basis. Wij zagen dat aankomen en hebben begin 1994 de kwestie aangekaart in onze ondernemingsraden. We wilden voorkomen dat het management het initiatief nam en personen uit het midden- en hoger kader zou aanwijzen. In eerste instantie was het animo van onze kollegaas niet groot. Maar na een tweede bijeenkomst, november 1995, met steun van een ons vertrouwde deskundige werd besloten het maximale eruit te halen.

In december 1995 kwam het management in alle europese vestigingen met een bericht op de prikborden, voorzien van een tijdschema en de aankondiging dat in maart 1996 de eerste bijenkomst zou plaatsvinden. Inmiddels hadden wij al kontakt met onze buitenlandse kollegaas. In Engeland (valt buiten de richtlijn, maar kan wel meedoen), waar geen ondernemingsraden zijn, waren dat vakbondsleden, evenals in België. Via een subsidieregeling van de EU bleek het mogelijk in februari 1996 een voorbereidende vergadering in Brussel te organiseren door het europese vakbondskomitee (ECF-IUF, onder meer de voedingssektor). Aanwezig waren: vakbondsleden en

-bestuurders uit België, Duitsland, Engeland, Nederland en Spanje; plus onze deskundige. Besloten werd dat de engelse Transport & General Workers Union als koördinerende bond zou optreden. Voor Nederland was dat de Industriebond FNV, namens de Vervoersbond en Voedingsbond FNV, en de CNV Industrie- en Voedingsbond (van de koördinatie door de IB FNV is overigens niet veel terechtgekomen). Er kwam een onderhandelingsgroep van zestien mensen, van wie meer dan de helft uit vakbondsleden bestond. Voor het eerst bleek ons de hoge organisatiegraad bij Cargill.

Vakbonden

Over de rol van de vakbeweging in de Euro-OR is op europees nivo heel wat gesteggel geweest en ook het management van Cargill stond niet bepaald te trappelen, maar wij hadden ons eerste voldongen feit gekreëerd.

Weliswaar moest de gekozen engelse vakbondsdelegatie van vier mensen, op initiatief van het management, uitgebreid worden met twee mensen van vestigingen waar de bond niet vertegenwoordigd is, maar met de samenstelling van de onderhandelingsgroep konden we goed leven. Later bleek één van de spaanse afgevaardigden lid te zijn van een bond die niet aangesloten was bij het europese vakbondskomitee, hetgeen merkwaardig genoeg een probleem was voor de europese vakbondsbestuurders. Maar ook dat probleem werd opgelost na zijn verkiezing via een stemming onder alle werknemers in Spanje. Besloten werd de europese richtlijn als minimum te nemen. Voor het management was dat de bovengrens. En dat gaf uiteraard problemen. Bijvoorbeeld over de raadpleging van deskundigen van onze keuze en zelfstandige vergaderingen van werknemers. Problemen ontstonden ook met het europese vakbondskomitee, ECF-IUF, dat een kwaliteitszetel opeiste en probeerde de voorbereidende onderhandelingen met het management over te nemen. We slaagden erin de gang van zaken in eigen hand te houden door konsekwent te werken aan een gemeenschappelijke lijn van de werknemersvertegenwoordiging. De bijdrage daaraan van onze engelse vakbondskollegaas was zeer nuttig.

Ondanks wat strubbelingen stond voor ons de steun van de vakbonden, nationaal en internationaal, buiten kijf. Vanaf het begin hebben we het management duidelijk gemaakt dat we de bonden als een belangrijke adviseur zagen.

Werknemersteam

Half maart 1996 was het dan zo ver en vond de eerste meeting plaats op het europese hoofdkantoor in Londen. Na een welkomstwoord verliet het management de zaal en zaten we met een agenda van vijftien punten waarover het management met ons de volgende dag wilde spreken. Een belangrijk punt daarbij was dat we voor 22 september 1996 tot een overeenkomst moesten komen, wanneer we wilden voorkomen dat de engelse deelname uitgesloten werd. Dat was een gevolg van het feit dat Engeland de europese richtlijn niet heeft ondertekend. Aan de ene kant wensten we ons niet door het management onder tijdsdruk te laten zetten, aan de andere kant wilden we de engelse kollegaas er graag bij hebben. Bovendien claimden we tijd voor een 'terugkoppeling' naar de kollegaas die ons gekozen hadden; vakbond en/of OR. Het management merkte dat we goed beslagen ten ijs waren gekomen en besloten werd tot minimaal nog twee onderhandelingsrondes. Vijf weken later, 22apr11, kwam de onderhandelingsgroep weer bij elkaar. Er was een nieuw probleem, zowel de engelse bond T&GWU als de europese ECF-IUF (kwaliteitszetel) hadden hun eigen voorstel naar het management gestuurd. Dat leidde tot grote verwarring. Het was tijd om (opnieuw) onze positie te bepalen als zelfstandige werknemersvertegenwoordiging. Het management wilde de europese richtlijn volgen en een gezamenlijk europees orgaan vormen, waarin de werknemers geïnformeerd en geraadpleegd werden. Wij wilden de bevoegdheden van de nederlandse OR binnenhalen. Onze italiaanse kollega doorbrak deze patstelling. Hij kwam met het volgende voorstel: een europees orgaan, konform de wens van het management, en daaronder een 'managementteam' en een 'werknemersteam', ieder met een eigen verantwoordelijkheid. Daarover werden we het eens. Ook over de nederlandse voorzitter en de engelse sekretaris. De weigering door het management onze eigen deskundige toe te laten, bleef een probleem. Voor een deel funktioneerde een engelse bestuurder als zodanig; die kwam gewoon opdraven. Voor een ander deel bleek de telefoon goed te werken en spraken we zo steeds alles door.

Geschilpunten

Hoewel we een pluim voor ons werk kregen, was het management niet erg gelukkig met onze voorstellen. Het had haast en wilde in een paar informele bijeenkomsten met een groepje van drie van elke partij de zaak 'uitonderhandelen' en het resultaat als een hamerstuk aan het werknemersteam voorleggen.

Wij gingen daar niet op in en maakten opnieuw duidelijk dat we met ons hele team wilden onderhandelen en regelmatig overleg met onze 'achterban' nodig hadden. Dat leidde 7 mei tot een (korte) bijeenkomst op het vliegveld Heathrow bij Londen. We bleven op ons standpunt staan en twee weken daarna bleek ons snelle bezoek aan Heathrow zinloos geweest te zijn. Het management kwam met voorstellen waarin we niks terugzagen van de onze. Als reaktie daarop formuleerden we de geschilpunten: inschakelen van deskundigen, zelfstandigheid werknemersteam, informatievoorziening naar de achterban en een budget.

Na veel heen en weer gepraat, telefonies overleg en schorsingen, begon het management dat beslist tot een akkoord wilde komen, wat te schuiven. Na het in hoofdlijnen eens te zijn geworden, bleek later in de voorvergadering van het werknemersteam (24 juni) dat het management er toch weer wat anders van gemaakt had. Hierin speelde mee dat de verschillende vertalingen aanleiding waren voor wisselende interpretaties. Opnieuw stevige diskussies en schorsingen die uiteindelijk 25 juni 1996 om 15.00 uur resulteerden in een overeenkomst.

Het zelfstandige werknemersteam is er door, evenals de terugkoppeling naar onze kollegaas in de vestigingen, maar een paar andere geschilpunten zullen nog uitgevochten moeten worden. Zo heeft het management geen haast met een scholingsprogramma dat het ook nog eens zelf wil uitwerken. In ieder geval willen wij de scholing op korte termijn gebruiken om het werknemersteam te versterken.

Internationale kontakten

Als we de balans opmaken, zijn we redelijk tevreden. Tegelijkertijd beseffen we dat in de toekomstige praktijk nog veel werk te doen is. Zeer positief is dat we, dankzij de Euro-OR, de broodnodige internationale kontakten hebben opgebouwd. En daarmee meer begrip hebben gekregen voor elkaars problemen, achtergronden en vooral de verschillende (vakbonds)kulturen. Ook hebben we in het akkoord de ruimte weten te kreëren voor de toekomstige deelname van oost-europese kollegaas (onder meer Polen en Rusland).

De samenwerking met en de steun van de bonden blijven essentieel. Dat geldt ook voor het europese vakbondskomitee in Brussel dat helaas af en toe een eigen weg wenst te gaan. Van de nederlandse bonden verwachten we dat de rol als adviseur waargemaakt wordt.

Peter Ganseman (Industrie- en Voedingsbond CNV),
Harry Kappelhof (Vervoersbond FNV)