nr. 77
feb 1997

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Ekonomie anders bekeken - de vele '...eringen'

Meer van hetzelfde

In Solidariteit nummer 65 (april 1995) ging ik in op begrippen als privatisering, deregulering en decentralisering. Het was een poging begrippen, die vaak door elkaar worden gebruikt, op hun korrekte inhoud vast te pinnen. Tevens trachtte ik de werkelijkheid - veelal een mengsel van deze '...eringen' - te herleiden tot een komplex van fundamentele, aktuele processen als mikro-elektronisering en globalisering. We zijn inmiddels twee jaar en een aantal ontwikkelingen verder. Over een paar van die ontwikkelingen en hun relatie met de genoemde begrippen gaat het deze keer.

Laten we beginnen met flexibilisering, een begrip dat te pas en te onpas wordt gebruikt. In zekere zin is het te zien als een voortzetting van deregulering. Zoiets als bij het verbouwen van een huis. Eerst afbreken: deregulering, en dan vernieuwen: flexibilisering. Nou wekt dit beeld de indruk van een volgorde in de tijd, maar zo is het toch niet helemaal. Dit hangt samen met de inhoud die aan het begrip flexibilisering wordt gegeven. Flexibilisering heeft deregulering ook opgeroepen en is er niet alleen een voortzetting van. Om dit in te kunnen zien, ga ik een paar jaar terug.

Flexibiliteit

In 1984 publiceerde de Commissie voor Ontwikkelingsproblematiek van Bedrijven (COB) van de SER een rapport: Flexibele automatisering: kansen op beter werk. Op pagina 6 is het volgende te lezen:

"Het is dan ook nuttig vast te stellen dat flexibiliteit op meerdere aspecten van de produktie betrekking kan hebben:

1. Mix-flexibiliteit (verschillende produkten op één lijn door elkaar fabriceren).

2. Volume-flexibiliteit (verschillende serie-groottes of batches produceren).

3. Vernieuwings-flexibiliteit (nieuwe produktvarianten op een bestaande lijn introduceren).

4. Organiseer-flexibiliteit (mensen en machines qua organisatie aanpassen aan nieuwe omstandigheden of piekbelastingen)."

De bij 1, 2 en 3 genoemde vormen van flexibiliteit hebben betrekking op het fysieke produktieproces, op de wijze van produceren en de middelen en technieken die bij dat proces worden aangewend. Marx zou zeggen: de produktiekrachten. De bij 4 genoemde vorm van flexibiliteit noemt hij de produktieverhoudingen.

Welnu, die eerste drie vormen van flexibiliteit, de pure produktie betreffend, hebben deregulering uitgelokt. Hoe?

Modderschuit

In de 25 à 30 jaar na de tweede wereldoorlog was de pure produktie star, gericht op de massaproduktie van gestandaardiseerde goederen, waarbij grootschaligheid winstgevendheid impliceerde ('economics of scale'). Voor deze vorm van produktie en distributie was de markt volstrekt ontoereikend. De marktwerking moest in deze (fordistiese) periode struktureel gekorrigeerd worden door allerlei wetten, regels, instituties, kollektieve overeenkomsten en dergelijke. Met als gevolg: hiërarchies-burokraties gestruktureerde grootbedrijven, overlegstrukturen, centrale akkoorden, toezichthoudende raden, ontslagbarrières, een 'verzorgingsstaat' enzovoort.

Deze geïnstitutionaliseerde maatschappelijke struktuur kwam in tegenspraak met de nieuwe flexibele produktiekrachten. En omdat - onder anderen volgens Marx - produktieverhoudingen zich richten (weliswaar niet mechanisties) naar de produktiekrachten, moest er gedereguleerd worden. Wetten, regels, overlegstrukturen, de 'verzorgingsstaat' (niet volledig, maar toch) werden afgebroken, waarna ook de onder 4 genoemde produktieverhoudingen, konden worden geflexibiliseerd. In die laatste betekenis begint flexibilisering omstreden te worden.

In 1986 onderscheidde Atkinson bij de onder 4 genoemde flexibiliteit: funktionele en numerieke flexibiliteit. Funktionele flexibiliteit heeft betrekking op de vaardigheden van werkne(e)m(st)ers. In die zin dat ze op meerdere plekken inzetbaar zijn. Het gaat hier om de beter geschoolde, beter betaalde, hoger gewaardeerde, vaste arbeidskracht.

Numerieke flexibiliteit heeft betrekking op de aantallen werknemers die op wisselende tijdstippen kunnen worden ingezet, al naar gelang de eisen van het pure produktieproces op diverse momenten. De in dit verband gepraktiseerde methode bestaat uit het inzetten van aanvullende arbeidskracht: deeltijdwerkers, uitzendkrachten en dergelijke (John Atkinson: Flexibilisering van de arbeid in de engelse industrie en dienstverlening, Te Elfder Ure 41, SUN Nijmegen, 1988).

Zoals gezegd, omstreden geworden flexibiliteit. En wel, omdat ze langs deze weg is binnengedrongen in allerlei gebieden van de ekonomie en voor allerlei redelijke en onredelijke veranderingen wordt gebruikt. Flexibilisering, een soort aanvaarde vlag die de lading van de modderschuit dekt. Een ideologie voor een opkomende ekonomiese anarchie.

Van Praag heeft in de Volkskrant (6-01-97) een paar gevallen besproken: 'flexibilisering' taxiwezen, winkelsluitingstijden en postorderapotheken, afschaffing vaste boekenprijs en het verbod van uniforme prijzen voor franchise-organisaties als De Spar. In de pijplijn zitten nog: opheffing van het vrije weekend, waaronder de zondag als kollektieve rustpauze, en van het natuurlijk levensritme van dag en nacht. Alles onder het motto:

flexibilisering.

Kommercialisering

Of neem een ontwikkeling als kommercialisering. In zekere zin is deze te zien als een voortzetting van de decentralisering. Hoezo? Wel, in de praktijk neemt decentralisatie meestal de vorm aan van afstoting, zowel bij privaat-kapitalistiese bedrijven als bij burokraties gestruktureerde publieke (overheid) organisaties. Een aanvaardbaar technies begrip moet ook hier een rottiger praktijk dekken: de verzelfstandiging van niet-kernaktiviteiten. Voorbeelden zijn schoonmaak- en kantinediensten, maar ook ontwerpafdelingen. Afstoten/verzelfstandigen betekent dan eigenlijk de omzetting van een hiërarchies-burokratiese kommandoverhouding (werkgever->werknemer, of hogere->lagere afdeling) in een marktverhouding. In Solidariteit nummer 74 (juli 1996) is dit proces van 'lean production' door Hans Boot besproken. Onder verwijzing daar naar, nu slechts een paar opmerkingen.

In de gangbare ekonomie is de laatste jaren een, reeds wat langer bestaand, begrip prominenter geworden: transaktiekosten. Elke ekonomiese handeling wordt in deze benadering als een transaktie gezien. De tussen vragers en aanbieders gesloten overeenkomsten zullen vanzelf al als een transaktie (een markttransaktie) worden onderkend. Maar ook binnen een onderneming is sprake van transakties, bijvoorbeeld de overdracht van arbeidskracht in de verhouding tussen werkgevers en werknemers, of de levering van onderdelen van de ene aan de andere (bijvoorbeeld assemblage) afdeling. Binnen de onderneming bestaan over het algemeen geen 'markttransakties', maar geschieden transakties 'op bevel' in een hierarchies gestruktureerde organisatie. Nu luidt de theorie dat die verhouding wordt gekozen of behoort gekozen te worden, waarvan de transaktiekosten het laagst zijn: de markt- dan wel kommandoverhouding. Zo kan de ondernemer ontdekken dat de transaktiekosten van kantinediensten via de markt lager zijn dan wanneer ze binnen de kommandohiërarchie van zijn onderneming worden geleverd. Wel, dat zou de reden zijn waarom zoveel gedecentraliseerd, afgestoten, naar de markt verbannen wordt. Deze ontwikkeling - in principe al omstreden, omdat met verbanning naar de markt een bestaande verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan anonieme marktkrachten - kan, als ze te ver doorschiet, extra omstreden worden.

Behoorlijk doorgeschoten lijkt mij bijvoorbeeld het plan Focus 2000 van de KLM "... dan moet er volgens Bouw een 'andere nieuwe KLM' ontstaan. Een bedrijf dat minder complex in elkaar zit, dat het vliegen nog meer dan nu overlaat aan goedkopere 'netwerkpartners' en dat ook ondersteunende diensten uitbesteedt dan wel verzelfstandigt. (...) Minder rendabele verbindingen worden afgestoten naar goedkoper vliegende partners als Eurowings en AirUK en nog toe te voegen nieuwe partners. De eigen vrijkomende capaciteit wordt op meer winstgevende routes ingezet." (Het Financieele Dagblad, 6-11-1996).

Omdat het in dit geval om zo'n prekair produkt gaat, wordt de onttrekking aan de verantwoordelijkheid voor het totale produkt wellicht scherper gevoeld, maar in feite geschiedt dit bij alle overdracht aan de wetten van de markt: kommercialisering.

De-solidarisering

Of neem zo'n ontwikkeling als 'de-solidarisering'. In zekere zin te zien als een voortzetting en konsekwentie van privatisering. Flexibilisering en kommercialisering hebben binnen de private sektor het 'ieder voor zich en God voor ons allen' al bevorderd, en aldus het leger van opgejaagden vergroot. Privatisering van publieke bedrijven heeft deze ontwikkeling nog eens een extra duw gegeven. De arbeidsverhoudingen in de publieke sektor vloeien voort uit reglementen, loonschalen en dergelijke. De positie van werknemers in de publieke sektor was met effektieve rechten omkleed. En uiteindelijk was er altijd nog een kontrolerende volksvertegenwoordiging. Dit gaf rust in de arbeidsverhoudingen. Uiteraard levert zo'n arbeidsverhouding het gevaar van inertie op, waarvan de ingedutte ambtenaar de karikatuur is. Maar rekening houdend met dit gevaar is er niets mis met het systeem als zodanig. Privatisering, nu, brengt ook deze arbeidsverhoudingen onder het regime van 'ieder voor zich ...' en bevordert daarmee dat dit de algemene norm wordt. Niet reglementen, wetten en vastgelegde rechten bepalen nog het karakter van de arbeidsverhoudingen, maar persoonlijke opvattingen en meningen, eventueel willekeur, van een ondernemer of zijn gedelegeerden (managers, chefs, bazen). De de-solidarisering die hiervan het gevolg is, beperkt zich niet tot geprivatiseerde, ex-publieke bedrijven, instituten en organisaties, maar is ook doorgedrongen tot de nog bestaande.

De vakbeweging is bezig zich aan deze ontwikkeling aan te passen. In plaats van solidariteit, de basis van haar organisatie, richt zij zich tegenwoordig op employability, zeg maar 'werkgeschiktheid'. Het bevorderen en opvijzelen van de individuele employability lijkt nu haar doelstelling. De gedachte hierachter is dat de vraag (in kwalitatieve zin) van de ondernemer het uitgangspunt is. Aanpassing hieraan, onder andere door bevordering van scholing van de individuele werknemer, ziet de vakbeweging kennelijk als haar nieuwe taak. Het maakt verklaarbaar dat de Industriebond FNV scholing boven meer loon stelt. In het verleden ontleende de vakbeweging haar eerste norm aan de leden. De 'andere kant' moest zich maar aanpassen aan de waarden, normen en wensen van haar leden. En voor die aanpassing moest geknokt worden. Nu is het andersom. Ze wil nu bevorderen dat haar leden, meer in het algemeen arbeidskracht, wordt aangepast aan de waarden, normen en wensen van de 'andere kant'. In deze benadering zou solidariteit wel eens verstorend kunnen werken. Het effekt is: de-solidarisering.

Angelsaksies

Waarmee ik, deze ontwikkelingen bij elkaar harkend, maar wil zeggen dat het eigenlijk om 'meer van hetzelfde' gaat. En dat flexibilisering, kommercialisering en de-solidarisering ook te herlelden zijn tot dat komplex van fundamentele, aktuele processen als mikro-elektronisering en globalisering. Over het 'hoe' heel kort een opmerking over het globaliseringsproces. Dat is te zien als een versmelting van nationale ekonomieën. Amerikaanse, japanse, koreaanse ondernemingen investeren in Europa. Europese en japanse ondernemingen investeren in de VS en in zuidoost-aziatiese ekonomieën enzovoort.

Het is de vraag welke maatschappelijke of sociaal-ekonomiese of arbeidsverhoudingen in deze smeltkroes gaan heersen. Het angelsaksiese (amerikaanse) of het rijnlandse (europese) model? Ik denk dat vooralsnog de angelsaksiese sociaal-ekonomiese verhoudingen, in het bijzonder de arbeidsverhoudingen, dominant zullen worden. En deze vormen de bakermat voor al die '...eringen'. Voor Europa is de moeilijkheid dat de amerikaanse ekonomie op zich al zo dominant is in de wereld. Maar deze moeilijkheid wordt nog versterkt, omdat de in het wereldkapitalisme intredende ekonomieën het angelsaksiese model plegen over te nemen, daartoe gedwongen door onder andere het IMF. In een zich zo strukturerende smeltkroes wordt het daarom hard vechten voor de rijnlanders. Dat merken Duitsland en Frankrijk momenteel. Hoe deze landen over een paar jaar uit die strijd te voorschijn komen, zal bepalend worden voor de toekomstige arbeidsverhoudingen, meer in het algemeen de sociaal-ekonomiese verhoudingen.

Wim Boerboom
(medewerker Katholieke Universiteit Brabant)