nr. 50
juni 1992

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Een balans, de positie van uitkeringsgerechtigden

Volwaardig vakbondswerk

Nog steeds presenteert de FNV zich als een organisatie voor loon- en uitkeringsafhankelijken. Kijken we naar het ledental, dan blijkt dit aardig te kloppen. Ruwweg een vijfde deel van het totale bestand van de FNV-bonden leeft van een uitkering, dat zijn meer dan 200.000 mensen. Maar komt dat relatief grote aandeel ook tot uiting in de beleidspraktijk?

VOOR VEEL UITKERINGSGERECHTIGDE leden is die vraag al beantwoord. Als het gaat om hun positie binnen de bonden en de FNV, voelen zij zich het ondergeschoven kindje. In het kort geleden verschenen proefschrift van Rik van Berkel en Theo Hindriks wordt dit bevestigd (titel: "Uitkeringsgerechtigden en Vakbeweging. Over de modernisering van het arbeidsbestel").

Kerntaak

Van Berkel en Hindriks zijn van mening dat de FNV pas een organisatie voor uitkeringsgerechtigden zal zijn, als zij het uitkeringsgerechtigdenwerk tot kerntaak maakt. Dat wil zeggen dat de FNV - parallel aan de huidige, individuele en kollektieve belangenbehartiging in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden - eenzelfde rol vervult ten aanzien van de uitkeringsvoorwaarden. Maar dat betekent volgens hen wel dat de grondslagen van het arbeidsbestel serieus in diskussie genomen moeten worden. Met als konsekwentie dat de bestaanszekerheid niet langer verbonden kan blijven aan de betaalde arbeid. De volgende stap in de redenering van Van Berkel en Hindriks is dat dit voor de vakbeweging een ingrijpende koerswijziging zou inhouden. Zij ontleent immers haar bestaansrecht en geschiedenis aan de organisatie van de betaald werkenden. Daar liggen dan ook haar kracht en deskundigheid.

De latere ontwikkeling en aantasting van de verzorgingsstaat en de veranderingen in de produktie -en arbeidsverhoudingen stelden de vakbeweging echter voor andere vraagstukken. Het traditionele standpunt van 'betaald werk voor iedereen' kon niet op tegen de werkelijkheid van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. 'Recht op arbeid' (en niet op inkomen) bleek een illusie. Haast vanzelfsprekend zochten ook de uitkeringsgerechtigden in eerste instantie hun heil bij de volledige werkgelegenheid. Maar door hun praktijkervaringen verlieten zij steeds meer dat standpunt, ook omdat zij grote vraagtekens zetten bij de kwaliteit van de geboden werkgelegenheid.

Uit de marginaliteit

Het arbeidsbestel en de zekerheid van betaalde arbeid voor iedereen, zo vervolgen de twee onderzoekers, werden dus van hun vanzelfsprekendheden ontdaan. De diskussie hierover binnen de FNV is voornamelijk gevoerd door de Voedingsbond (basisinkomen) en Vrouwenbond (herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid). Overigens zonder sukses. De FNV kwam niet tot bijstelling van het gevoerde beleid. Hierdoor ontwikkelde het uitkeringsgerechtigdenwerk zich slechts bij de gratie van de betaald werkenden. Van Berkel en Hindriks komen tot de konklusie dat daarmee een enorm potentieel aan mogelijke leden ter zijde werd geschoven en de uitkeringsgerechtigde leden werden verwaarloosd. Daarmee wordt begrijpelijk dat vaak de meest aktieve leden voor andere belangenorganisaties gekozen hebben. Of, wat ook regelmatig gebeurd is, binnen en buiten de FNV organisatoriese initiatieven namen om hun belangenbehartiging uit de marginaliteit van het FNV-beleid te halen. Anders gezegd, het uitkeringsgerechtigdenwerk tot een van de kerntaken van de FNV probeerden te maken.

Een doelgroep

Eén van die initiatieven - afkomstig van een rotterdamse vakbondsgroep, in 1986 - is de Bundeling van Uitkeringsgerechtigden, BUG. Ontstaan uit kritiek en onvrede binnen de FNV-bonden, probeerde de BUG de diskussie over de positie van de uitkeringsgerechtigden in versnelling te brengen. Daarbij koos ze voor een organisatievorm dwars door de bonden heen. Na veel tegenwerking binnen de FNV kwam de BUG met een pleidooi voor een zelfstandige FNV-bond voor uitkeringsgerechtigden. Onder andere gestimuleerd door de BUG brandde rond de vaststelling van de nota FNV 2000 een heftige diskussie los over de formele organisatievorm van uitkeringsgerechtigden. Uit vrees dat zich een kategorale bond zou vormen, zijn uiteindelijk de uitkeringsgerechtigden ondergebracht bij de doelgroepen van de FNV. Mede onder invloed van de BUG is in FNV 2000 het projekt "Ontwikkeling Uitkeringsgerechtigdenwerk" opgenomen, dat vooral gericht is op de verbetering van de belangenbehartiging voor ouderen en werklozen.

Huub van Nijnatten, werkzaam bij het Secretariaat Uitkeringsgerechtigden en Ouderen (SUGO) van de FNV, heeft dit projekt geëvalueerd in het rapport "Baanbrekende Belangen". Daarin konkludeert hij dat "het FNV-projekt de positie van uitkeringsgerechtigden en ouderen in de FNV heeft versterkt en in de distrikten een goede basis is gelegd voor het verder verdiepen van het vakbondswerk voor deze groepen. (...) De interne en externe herkenbaarheid van het uitkeringsgerechtigdenwerk is sterk verbeterd. Plaatselijk en regionaal zijn nieuwe en geïntensiveerde kontakten ontstaan met (uitvoerende) instanties, politiek(e partijen) en andere belangenorganisaties. De FNV heeft als het ware een (nieuwe) plek gekregen in de belangenbehartiging op deze niveaus".

Verder pleit Van Nijnatten voor voortzetting en versterking van het projekt. Dat is inmiddels gebeurd met financiële middelen van alle bonden. Overigens is de toegedeelde formatie minder dan het oorspronkelijke projekt.

Weer veel woorden

Dat de positie van uitkeringsgerechtigden momenteel aan verandering onderhevig is, zal duidelijk zijn; en dat dit noodzakelijk is, zal ook niemand ontkennen. Maar of uitkeringsgerechtigden zich door de voortzetting van het FNV-projekt als volwaardige leden betrokken gaan voelen bij hun bond is nog de vraag. Het is ook de vraag of de door Van Berkel en Hindriks aangegeven richting de nieuwe weg moet worden. In alle bescheidenheid ga ik kort op deze vragen in.

Eerst het projekt "Ontwikkeling Uitkeringsgerechtigdenwerk".

Dat richt zich op een strukturele en planmatige aanpak. De centrale begrippen zijn: koördinatie en afstemming, in hoofdzaak gericht op regionale en plaatselijke aktiviteiten. Er zal gestreefd worden naar strukturele verbanden tussen de diverse bonden en FNV-distrikten om te komen tot doelmatige belangenbehartiging en dienstverlening op het gebied van inkomen en arbeid. De aktiviteiten en belangenbehartiging zullen voor een belangrijk deel door uitkeringsgerechtigden zelf moeten gebeuren. Dit vereist naar mijn mening een intensieve begeleiding en scholing van de kaderleden. Het bezoldigde apparaat is daar niet op ingericht (sommige bonden kennen niet eens uitkeringsgerechtigden in hun struktuur). Er is onvoldoende formatie beschikbaar en nog altijd is niets veranderd aan de mentaliteit van regiobestuurders dat uitkeringsgerechtigdenwerk 'minderwaardig' zou zijn. Ook daar zal een herwaardering op zijn plaats zijn. Daarnaast ontbreekt bij de organisatie van uitkeringsgerechtigden de traditionele ontmoetingsplek, die van de werkplek. Hetgeen de daadwerkelijke Organisatie zwaar bemoeilijkt en extra inzet van bestuurders vereist.

Een ander punt is dat uitkeringsgerechtigde bondsleden voornamelijk bestaan uit ouderen. In het beleid van de FNV zijn ze daarom aan ouderen gekoppeld. Niet geheel onlogies, maar zeker niet wervend voor jongeren. Het gevaar dreigt dat de aktiviteiten zich zullen beperken tot zaken als pensioenen, WAO, AOW en VUT. Vrouwen in de bijstand of bijvoorbeeld het Jeugdwerkgarantieplan zullen er dan buiten vallen. Hoe jongeren en vrouwen betrokken worden in het uitkeringsgerechtigdenwerk heb ik niet kunnen achterhalen.

Ik vind het prima dat de FNV ekstra aandacht besteedt aan het uitkeringsgerechtigdenwerk en daar middelen voor beschikbaar stelt, maar of dit zal leiden tot een duidelijke kentering met een volwaardige plaats binnen de vakbeweging, betwijfel ik zeer.

Aanvaarding werkloosheid

Mijn tweede kommentaar betreft de richting die Rik van Berkel en Theo Hindriks in hun proefschrift voorstaan. Zij beschouwen het stelsel van sociale zekerheid niet langer als (tijdelijk) vangnet voor de mensen die om een of andere reden niet (meer) kunnen deelnemen aan de betaalde arbeid. In hun visie dient het stelsel als waarborg voor de bestaanszekerheid van deze uitvallers. Daarin dient dan de vakbeweging op te treden als hun kollektieve belangenbehartiger als het gaat om de uitkeringsvoorwaarden.

Dit houdt volgens mij impliciet in dat een bepaalde mate van werkloosheid aanvaard wordt, evenals de uitstoot wegens arbeidsongeschiktheid. Een vakbeweging die deze stelling betrekt en dus op voorhand de mogelijkheid van volledige werkgelegenheid uitsluit, zet zich naar mijn mening buiten spel.

Van Berkel en Hindriks gaan er kennelijk van uit dat de vakbeweging haar toch al niet zo sterke positie zonder meer zal behouden of versterken. Bij de huidige, ingrijpende veranderingen in de arbeidsverhoudingen is dat zeer de vraag. Inderdaad, het arbeidsbestel moderniseert. maar op een geheel andere manier dan Van Berkel en Hindriks bedoelen. Zij onderschatten dat de positie van vakbeweging in de uitvoeringsorganen, waar de beïnvloedingsmogelijkheden liggen, samenhangt met de machtspositie van de bonden in de betaalde arbeid. Neemt de laatste af dan leidt dat zonder meer tot een vermindering van de invloed in de uitvoeringsorganen. Door niet langer te streven naar volledige werkgelegenheid zou de vakbeweging haar positie en geloofwaardigheid nog meer verzwakken.

Uitkering geen vrije keuze

Daarbij komt dat ik de konklusie niet deel dat onder de uitkeringsgerechtigden de behoefte bestaat dat de vakbeweging alleen in de bres moet springen voor hun uitkeringsvoorwaarden. Het is beslist waar dat voor een aantal groepen uitkeringsgerechtigden de kans op betaalde arbeid klein is. Het is dan ook logies dat zij vanuit die uitzichtloze positie verwachten dat hun vakbond zich verzet tegen de afbraak van het sociale zekerheidsstelsel en strijdt voor de handhaving van de uitkeringsvoorwaarden. Maar dit komt niet voort uit de aanvaarding van de definitieve uitsluiting van de betaalde arbeid. Nee, voor deze groepen is de uitkering op een gedwongen manier hun bestaanszekerheid geworden. Dus niet uit vrijwillige overtuiging. Wat er ook op de betaalde arbeid valt af te dingen, het is nog steeds de toegang tot een (zekere) welvaart.

Ik ben het overigens met Van Berkel en Hindriks wel eens dat de positie van de bonden in de diverse uitvoerende instanties onvoldoende wordt benut. Bundeling, koördinatie en beleidsmatige ondersteuning zijn hard nodig, maar nog belangrijker is de kontrole op de vertegenwoordigers. En dan niet alleen vanuit het apparaat, maar vooral door de uitkeringsgerechtigden zelf. Hetzelfde geldt voor de benoeming van die vertegenwoordigers door 'platforms' van uitkeringsgerechtigden. Dan pas is direkte betrokkenheid bij het bondswerk mogelijk. Die 'platforms' kunnen worden georganiseerd naar kategorieën uitkeringsgerechtigden, zodat specifieke invalshoeken en deelbelangen tot uitdrukking kunnen worden gebracht dwars door de bonden en de vakcentrale heen.

Aad in t Veld

Foto bij artikel Volwaardig vakbondswerk nr.50Foto (146 Kb)