nr. 118
april 2004

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Over 'de toestand' - linkse stromingen in Europese vakbonden

Dreigende marginalisering

Linkse stromingen binnen de Europese vakbeweging zijn de laatste jaren in het defensief gedrongen. Voor een deel is dat toe te schrijven aan de corporatistische opvattingen van de leiding van de grote vakbonden. De toestand lijkt inmiddels zo ernstig dat de vraag gerechtvaardigd is of vakbondsopposities nog een toekomstperspectief hebben. Behalve dat de redactie van het blad Solidariteit zich dat afvroeg, worstelde ook de groep "Gewerkschaftsforum Hannover" daarmee. Vorig jaar hield ze uitgebreide schriftelijke interviews met 'Gewerkschaftslinke' ('linkse vakbondsleden') in negen Europese landen.

De interviews leverden ervaringen en discussiebijdragen op die, neergelegd in een stevige brochure, onze aandacht verdienen. Vooraf daaraan wordt ingegaan op 'linkse vakbondspolitiek' en een aantal ontwikkelingen in het kapitalisme.

Linkse vakbondspolitiek

Lang hebben de machthebbers - overheid en ondernemers - ons willen doen geloven dat de tegenstelling links-rechts een achterhaalde zaak is. Menig vakbondsleider heeft dat deuntje meegezongen. Maar zijn de sociale verhoudingen werkelijk zo vertroebeld? En wat bedoelen we met linkse vakbondspolitiek? Laten we eens vijf uitgangspunten langslopen.

1. Verbeteren van de kwaliteit van de arbeid door strijd.

Een linkse politiek gaat uit van fundamentele belangentegenstellingen tussen kapitaal en arbeid. Deze komen onder meer tot uitdrukking in de kwaliteit van de arbeid die bepaald wordt door arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsinhoud. Verbetering van die kwaliteit komt alleen tot stand op basis van strijd, in het bijzonder vakbondsstrijd. De arbeid(st)ers zullen die verbeteringen moeten bevechten, omdat de ondernemers/kapitalisten deze niet zullen schenken. De werkstaking is daarbij een belangrijk instrument.

Helaas hebben linkse (vakbonds)stromingen zich op het gebied van de arbeidsinhoud nauwelijks actief opgesteld. Al vele jaren overheersen de belangen en ideeën van werkgevers die daarmee de vrije hand hebben de arbeid naar hun inzichten te structureren. Het kan voor linkse vakbondsleden lonend zijn hier een ernstige studie van te maken. Wellicht vinden ze nieuwe perspectieven.

2. Innemen en ontwikkelen van een onafhankelijke positie, opbouwen van een tegenmacht.

De belangentegenstellingen impliceren strijd en om die strijd te winnen, is onafhankelijkheid van wezenlijk belang. Dat betekent geen klassensamenwerking. Resultaten worden niet geboekt en vastgehouden op grond van coalities en compromissen met het kapitaal, maar op grond van een eigen organisatie die een daadwerkelijke tegenmacht vertegenwoordigt. En daarvoor is een eigen agenda en vakbondsprogramma nodig.

3. Opkomen voor democratische vakbondsstructuren.

Ondernemers hebben nog steeds de vrije hand de arbeid naar hun inzichten te structureren.

Democratie betekent een actieve organisatie van vakbondsleden in de bedrijven en instellingen. Ze controleren de gekozen bestuurders die bij disfunctioneren vervangen kunnen worden. Dat gebeurt vanuit de organisatie van ledengroepen in de bedrijven die tevens zorgen voor gemandateerde afgevaardigden in hogere vakbondsorganen waar bestuurders zich verantwoorden.

4. Verbinden van vakbondsstrijd aan andere vormen van strijd.

Verbetering van de kwaliteit van de arbeid staat niet op zichzelf. Ze is verbonden aan bijvoorbeeld de strijd voor bestaanszekerheid, tegen sociale uitsluiting en racisme. Maar ook aan sociale bewegingen van vrouwen, werklozen, arbeidsongeschikten en anders globalisten, aan de milieubeweging, vredesbeweging enzovoort. Bovendien staat belangenbehartiging altijd in de context van de maatschappelijke machtsverhoudingen en is dus verbonden aan politieke belangen en organisatie. In die relatie kan de werkstaking het karakter van een politieke staking krijgen.

5. Vakbondsstrijd is per definitie en in toenemende mate een internationale kwestie.

De verbetering van de kwaliteit van de arbeid beperkt zich niet tot de landsgrenzen. De strijd is effectief als het kapitaal niet in de gelegenheid komt zijn positie veilig te stellen ten koste van arbeidersbelangen elders. Linkse vakbondspolitiek zoekt internationale solidariteit. Het even klassieke als actuele voorbeeld vormen de havenarbeiders die werk dat door een staking besmet is, weigeren uit te voeren om steun te verlenen aan hun collega's in buitenlandse havens.

Wanneer linkse vakbondsleden de laatste twintig, dertig jaar gehandeld hebben volgens deze uitgangspunten, kunnen ze zich de vraag stellen hoe succesvol dat geweest is. En, kunnen we er aan toevoegen, hebben ze zich de dynamiek van het kapitalisme gerealiseerd?

Kapitalistische structuren

Linkse vakbondspolitiek keert zich uiteraard tegen het kapitalistisch systeem. Hoe universeel de fundamenten van dat systeem ook zijn, in de loop van de geschiedenis heeft het verschillende vormen aangenomen. Zo zijn er volgens Michel Albert ("Kapitalisme contra Kapitalisme", 1991) in Europa twee vormen van kapitalisme te onderscheiden.

* Het Rijnlandse systeem dat zich kenmerkt door een stelsel van sociale zekerheid ('verzorgingsstaat'), door op lange termijn gerichte investeringen en een gemeenschapsgevoel. Dit type kapitalisme is gebaseerd op de vorming van coalities en compromissen tussen overheid, werkgevers en vakbondsleidingen. Daarmee wordt linkse vakbondsleden de wind uit de zeilen genomen. Onderlinge verschillen in aanmerking genomen, is dit systeem te zien in de Benelux, Duitsland en de Scandinavische landen.

* Het Angelsaksisch kapitalisme dat zijn basis heeft in Groot-Brittannië (en de Verenigde Staten), gaat uit van een eigen risico van allen en koestert het individuele succes (neoliberalisme). Ondernemingen worden gezien als eigendom en koopwaar van aandeelhouders en overheid, en werkgevers binden ondubbelzinnig, zonder concessies en coalities, de strijd aan met de vakbonden.

Dit hier globaal aangeduide onderscheid is relevant voor de positie van vakbondsleidingen. Koersen ze uitsluitend op een akkoord met 'het kapitaal'? Streven ze naar een coalitie met of treden ze juist repressief op tegen kritische vakbondsgroepen?

Ook in de wetenschap dat de Rijnlanders neoliberaliseren, hebben deze twee typen kapitalisme minimaal een historische doorwerking in de positie en het mogelijk succes van linkse vakbondsleden.

Zo'n doorwerking is ook aan de orde bij de verschuiving in de kapitalistische structuur van massaproductie naar diensteneconomie. Deze gaat gepaard met de desintegratie van grote industriële complexen, de afslanking van industrieën naar kernactiviteiten, de ontwikkeling van uitbesteding, onderaanneming, enzovoort. Tegelijkertijd komen veel toeleverende bedrijven in de dienstverlening terecht. De gevolgen zijn dat klassieke posities van oppositionele vakbondsgroepen verschrompelen, nieuwe groepen nodig zijn in vakbondsarme sectoren en arbeidersstrijd versnippert. Dat laatste is bijvoorbeeld te zien bij de Nederlandse Spoorwegen die in verschillende werkmaatschappijen uiteengevallen zijn: reizigers, goederen, railbeheer, services. En voor een autoverzekering kun je ook al bij de spoorwegen terecht.

Europese balans

In de brochure van de vakbondsgroep uit Hannover wordt geprobeerd een balans op te maken van het bestaan en het succes van kritische stromingen binnen de vakbonden in verschillende Europese landen. De Deense bijdrage staat model voor een dergelijke balans. "Het zwaktepunt van de linkse stromingen in de vakbeweging ligt in de tekortschietende bekwaamheid maatschappelijke en politieke waarden en visies te formuleren die de brede massa's van arbeiders en arbeidsters kunnen mobiliseren. Zo ontbreekt het ons bijvoorbeeld aan sterke en concrete visies op de ontwikkeling van een arbeidersdemocratie in de bedrijven."

Het ontbreekt ons aan sterke en concrete visies op de ontwikkeling van een arbeidersdemocratie in de bedrijven.

Het lijkt er dus op dat deze stromingen niet adequaat gereageerd hebben op de veranderingen binnen het kapitalisme in Europa. Gedeeltelijk komt dat door hun marginale positie in de vakbonden, gedeeltelijk door de verzwakking die de grote vakbonden zichzelf hebben toegebracht. Hun corporatisme van klassensamenwerking en verheerlijking van uit algemeen maatschappelijk belang gesloten compromissen, hebben hun tegenmacht uitgehold. Maar, zo zegt onze Deense collega Bent Gravensen, "we lijden ook aan een analyse achterstand". De vraag of er nog een toekomstperspectief bestaat voor 'Gewerkschaftslinke' is dus ook een kwestie van permanent analyseren van de ontwikkelingen in het kapitalisme. De brochure kan ons daarbij goed van dienst zijn. We geven een aanzet door de vijf uitgangspunten van een linkse vakbondspolitiek te 'toetsen' aan de hand van citaten over de situatie in Groot-Brittannië, Nederland, Duitsland, Denemarken en Frankrijk.

Defensief

* Vakbondsstrijd in Groot-Brittannië (1).

"In 1984/85 behaalde de conservatieve regering een overwinning op de mijnwerkers, die op dat moment waarschijnlijk over de sterkste Britse vakbond beschikten. Dat gebeurde na een staking die meer dan een jaar duurde. De bonden in andere belangrijke sectoren - de grafische industrie voor tijdschriften/kranten en de havens - werden in andere, afzonderlijke gevechten verslagen. De organisatiegraad liep sterk terug. Met als gevolg dat in de jaren negentig het niveau van de organisatie en activiteit zeer laag werd.

Pogingen om de verschillende linkse groepen in de vakbonden te coördineren, zoals dat in de jaren tachtig en beginjaren negentig gebeurde, zijn er niet meer. Met de algemene teruggang zijn deze initiatieven uitgebleven, terwijl een nieuwe coördinatie zich niet heeft aangediend. Redenen voor deze stagnatie zijn moeilijk aan te geven. Geen enkele groep met een toereikende kracht en organisatorisch gewicht heeft de wil getoond dit te doen."

Conclusie: Linkse vakbondsactivisten zijn meegesleurd in de nederlagen en het daarop volgend defensief.

* Positie van de bonden in Nederland (2).

"Het akkoord van Wassenaar eind 1982 bevroor de lonen en ontdooide de winsten. Formeel ging het om een sociaal herstel, materieel werd een begin gemaakt met een neoliberale herstructurering. De voorzitter van de grootste vakcentrale legde een paar jaar geleden aan zijn buitenlandse collega's uit waarom de vakbonden niet streven naar een zo sterk mogelijke, onafhankelijke positie. Na te hebben uiteengezet een organisatiegraad van 60 procent ongewenst te vinden, zei hij: 'Een zekere mate van onmacht hoort erbij. (...) ik zie een nieuw evenwicht in de relaties met werkgevers en overheid liever ontstaan bij een organisatiegraad van hooguit 35 procent. Een machtspositie die veel sterker is, zo sterk dat een vakbond alle veranderingen tegen zou kunnen houden, is niet goed.' Kortom, hij prees het poldermodel aan."

Conclusie: De onafhankelijke positie als tegenmacht, heeft plaats gemaakt voor afhankelijkheid binnen de macht.

* Vakbondsdemocratie in Duitsland (3).

"Hoewel de vakbonden zich als een eenheidsbeweging voordeden, werd voortdurend de uitsluiting van 'linksen' en communisten nagestreefd. Leden die er maar enigszins van verdacht werden tot een linkse organisaties te behoren, werd een voorbedrukte verklaring voorgelegd. Op straffe van royement moesten zij tekenen geen lid te zijn van een partij links van de sociaal-democraten. Eind jaren tachtig en beginjaren negentig werden velen van de uitgesloten linksen, voor zover ze niet uit de bedrijven gesaneerd waren, weer in de vakbonden opgenomen. Voorwaarde was wel dat ze niet langer hun eigen bedrijfskranten uitgaven. Door daar mee akkoord te gaan, maakte de vrije meningsuiting plaats voor repressie. Zo zijn linkse vakbondsleden in een isolement gedrongen en dreigen ook de sterkste groepen te demoraliseren."

Conclusie: Met de bestrijding van elke kritische discussie is de vakbondsdemocratie om zeep geholpen.

Zoekend en worstelend

* Verbreding van vakbondsstrijd in Denemarken (4).

In Groot-Brittannië zijn linkse vakbondsactivisten meegesleurd in de nederlagen en het daarop volgend defensief.

"Dit jaar heeft de Landelijke Vakbondsfederatie zich officieel losgemaakt van de sociaal-democratische partij. Ze is tevens begonnen aan een heroriëntatie op de eigen waarden die voorlopig nog in heel algemene termen geformuleerd zijn, bijvoorbeeld: solidariteit, gelijkheid, democratie en antidiscriminatie. Maar deze stap betekent dat de landelijke federatie de komende jaren niet om een discussie heen kan die over een breed spectrum van maatschappelijke thema's zal gaan. Daar liggen voor de linkse oppositie mogelijkheden om de 'nieuwe' waarden te concretiseren en te radicaliseren. Volgens mij is deze ontwikkeling goed en noodzakelijk, zonder dat de uitkomst te voorzien is. Een mogelijkheid is dat de vakbonden zich tot een zelfstandige hervormingsbeweging ontwikkelen met progressieve waarden en visies voor hun leden en de samenleving. Daar hoop ik op en daar strijd ik voor. Maar het kan ook een apolitieke, smalle beweging worden, waarin de verwarring over waarden en visies toeslaat en demobilisatie en desorganisatie troef worden."

Conclusie: De discussie over smalle of brede vakbonden gaat uiteindelijk over een wel of niet progressieve koers.

* Internationalisme in Frankrijk (5).

"Onze anarcho-syndicalistische vakcentrale is geen lid van het Internationaal Vakverbond (IVV). Het is voor ons illusoir te proberen daar binnen te komen, nog afgezien van het feit dat het ons objectief niets oplevert. Het IVV is een gigantisch apparaat dat naar onze ervaring niet tot concrete activiteiten leidt. Een bovennationale solidariteitsactie of stakingsbeweging heb ik het IVV nog niet zien organiseren. Wij onderhouden onze contacten rechtstreeks met groepen en vakbondsleden, dat is effectiever. In het algemeen wordt er binnen de vakbeweging onvoldoende Europees gedacht en gehandeld. Dat is een ernstig probleem, te meer daar het internationalisme verder zal moeten reiken dan Europa. De situatie is de laatste jaren toch dat we een globale aanval van het liberalisme meemaken, waarin supranationale bedrijfssluitingen aan de orde zijn. Dat dwingt ons tot wereldwijde samenwerking. In het besef dat we daarbij geconfronteerd worden met allerlei beperkingen en moeilijkheden, zullen we heel praktisch aan de slag moeten. Om te beginnen elkaar ontmoeten."

Conclusie: In de vakbonden wacht de leuze 'globalisering van onderop' op een concrete uitwerking.

De hiervoor getrokken conclusies kunnen we ons aantrekken. Vakbonden in het defensief, opgenomen in de macht, op voet van oorlog met de interne democratie, zoekend naar een nieuwe identiteit en worstelend met het internationalisme.

Terwijl alle geïnterviewden organisatie op 'economische grondslag' even wezenlijk vinden als politisering van die organisatie, stellen ze vast dat de ernstige tekortkomingen van de 'nationale' vakbonden op Europees niveau dramatisch doorwerken. Een grote zorg die ze blijken te delen, is de marginalisering van linkse vakbondsgroepen. In elk land deden zich eerder situaties voor, waarin de leiding van vakbonden gedwongen was coalities aan te gaan met deze groepen en waardoor een brede basisbeweging mogelijk werd. Een dreigend isolement zal de vakorganisaties nog meer drijven naar de machtscentra van Brussel, Berlijn, Banken en Bedrijven.

Sjarrel Massop
(FNV Bondgenoten)


Gewerkschaftsforum Hannover, Die europäische Gewerkschaftslinke. Erfahrungen, Positionen, Diskussionen. Interviews aus neun Ländern, oktober 2003. Adres: Kötnerholzweg 48, 30451 Hanover, Deutschland.