nr. 118
april 2004

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Over 'de toestand' - de Nederlandse vakbeweging vandaag

Diversiteit en individuele keuzes

Hoe staat de vakbeweging in Nederland er aan het begin van de 21ste eeuw voor? Bloeiend, moeizaam overlevend of in crisis werd mij als meerkeuzevraag aangereikt. En, is de (wens tot een) strijdbare vakbeweging achterhaald, hoe zit het eigenlijk met kritische stromingen, aan welke vraagstukken zouden bonden meer aandacht moeten besteden? Een berg vragen.

De vakbeweging leeft zeker, maar wel op verschillende manieren. In diverse sectoren is het beeld niet eenduidig. Het is geen geheim dat de algehele organisatiegraad terugloopt. Het ledental van ABVAKABO FNV is echter wel degelijk gegroeid in 2003, dus is er in absolute termen geen sprake van neergang of leegloop. En de bond wordt nog steeds gevonden als het gaat om vermindering van het aantal ambtenaren, subsidiekortingen op welzijnsinstellingen, marktwerking in de gezondheidszorg en de financiële malaise bij KPN. En dat zal voor andere bonden of sectoren niet anders zijn.

Vrouwen

Toch is er wel degelijk wat aan de hand en is de situatie anders dan zo'n dertig jaar geleden. Zo is bijvoorbeeld onze positie in het maatschappelijk debat veranderd. De werknemersorganisaties hebben in de jaren negentig met de economische opgang in belangrijke mate hun focus gelegd op het decentrale niveau om aan de overlegtafels in de bedrijven en sectoren resultaten te boeken. Juist in het begin van die jaren zagen we dan ook een goede groei van de bond, vooral in de sectoren waar we van oudsher niet zo sterk vertegenwoordigd waren (gezondheidszorg, welzijn). Uitwerking van de arbeidsduurverkorting en zowel primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden zijn op zeer veel manieren op het decentrale niveau verbeterd. Ondertussen zijn we tien jaar verder, is de economische groei afgevlakt en een centrumrechts kabinet aangetreden, is het welvaartsniveau in algemene termen gestegen, maar zijn de verschillen in de verdeling van die welvaart toegenomen. Tegelijk daalt de organisatiegraad van de bond en verandert het ledenbestand in die tien jaar drastisch. Er zijn meer vrouwen dan ooit lid van de bond en de nieuwe leden zijn over het algemeen vrouw. Eind 2003 heeft het ledenbestand van ABVAKABO FNV bijna de magische 50 procent gehaald; 49 procent van de leden is vrouw.

Zelforganisatie

En nu de 21ste eeuw. Wat is de stand van de bond, en vooral, naar wat voor bond streven we?

De bond is en moet vooral een zelforganisatie zijn. Dat is vaak uit beeld verdwenen. De bond wordt gezien als een instituut dat uit zichzelf wel bestaat en wordt als algemene nutsvoorziening gewaardeerd, niet alleen door werknemers die feitelijk lid zijn. Dat het een organisatie van werknemers zelf is en geen van overheidswege gesubsidieerde club, is vreemd genoeg niet bij iedereen (en zeker niet jongeren) doorgedrongen. Zelforganisatie betekent wat mij betreft het volgende:

1. Herkenbaarheid voor werknemers, zodat de onderwerpen en problemen waarmee ze in hun dagelijks werk te maken hebben ook zichtbaar de (beleids)agenda van de bond bepalen en waar verbeteringen worden gerealiseerd.

2. Mee (kunnen) doen van (alle) leden in de activiteiten en de besluitvorming; een (kader)ledenorganisatie dus.

De allereerste taak van de bond volgt uit die zelforganisatie. Alle aandacht voor de problemen en ontwikkelingen waarmee werknemers op de werkvloer geconfronteerd worden. Dat kunnen kleine en grote kwesties zijn. Essentieel is dat de bond zich daarbij niet beperkt tot rechtspositionele of arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen, maar juist kiest voor wat een werker (in welke functie dan ook) in de uitoefening van het werk tegenkomt. Dus voor kwaliteit van de zorg in een verpleeghuis of de grootte van een groep kinderen in een kinderdagverblijf, de organisatie van het werk in het gemeentehuis en ga zo maar door. Juist op deze terreinen moet de zeggenschap van de werknemer/beroepsbeoefenaar worden vergroot. Bij uitstek een vakbondsthema! Op zich is dit allemaal geen nieuws. Vanaf het ontstaan van de vakbeweging ging het daar om. Maar toch is het in de praktijk van het vakbondswerk van alledag vaak uit beeld verdwenen. Het is werknemers niet duidelijk dat de bond daar (ook) voor is en een organisatievorm ('samen sta je sterk') biedt om zaken te veranderen.

In de externe beeldvorming zijn we vaak niet meer dan een CAO-machine die alleen gaat over poen en banen, maar niet over de inhoud van die banen en de dagelijkse organisatie van het werk. Als bijvoorbeeld de opleidingen voor verpleegkundigen in het nieuws zijn, bellen de media de beroepsorganisatie voor een reactie en niet de bond, terwijl wij drie keer zoveel verpleegkundigen organiseren.

Keuzemogelijkheid

In de missie van ABVAKABO FNV is nadrukkelijk opgenomen dat we via de 'zes A's' werknemers organiseren en hun belangen behartigen: Arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, arbeidsinhoud, arbeidszekerheid en arbeidsorganisatie. Ze zijn allemaal belangrijk en worden soms apart en soms geïntegreerd aan de orde gesteld, mede afhankelijk van de problematiek die onze (potentiële) leden op dat moment ervaren. Want, linksom of rechtsom, het vakbondswerk begint met analyse van en ervaring met de problematiek die op de werkvloer speelt.

Het spreekt voor zich dat dit alles alleen kan als leden meedoen, aanwezig zijn, zich betrokken voelen en vooral initiëren en besluiten. De moderne vakbeweging kan niet zonder bezoldigde medewerkers én niet zonder actieve kaderleden. Die kaderleden zijn niet (meer) vanzelfsprekend voor alles in te zetten, maar moeten kunnen kiezen wat hij (en, gelukkig in toenemend mate ook zij) doet en hoe. Geen drempels, maar mogelijkheden en ondersteuning creëren op het niveau van zowel activiteiten als besluitvorming.

Lukt dit allemaal en worden we zo een bloeiende bond? Nee, nog niet volledig. Er zijn zeker goede voorbeelden, steeds vaker worden beroeps- en arbeidsinhoudelijke thema's aangedragen en opgepakt. Dat gaat soms nog moeizaam, maar werpt hier en daar zeker vruchten af en we zien ook een stijgende organisatiegraad.

Vernieuwing

Maar er is meer dan de werkvloer. Er zijn maatschappelijke en sociaal-economische ontwikkelingen waarin de vakbeweging een rol speelt of moet spelen. We zijn immers die zelforganisatie en dus een spreekbuis en belangenbehartiger van werknemers. Die ontwikkelingen komen soms op ons af, soms kunnen of moeten we ze zelf aankaarten. Maar dan wel vanuit het perspectief van de werknemer. Zoals de toename van migratie, vergroting van diversiteit, individualisering, ICT, vergrijzing enzovoort.

Als progressieve beweging antwoorden zoeken en vinden, naar voren bewegen en niet vluchten in conservatisme of in retoriek van de jaren zeventig.

Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor een nieuwe of andere wereldorde, nadrukkelijk niet. Maar wel om visie op ontwikkelingen die de positie van werknemers raken en mede geredeneerd vanuit de grondslag van de FNV. Momenteel zien we dat die visie vaak reactief is en gebaseerd op 'houwen wat we hebben'. Op zichzelf is dat in een rechts klimaat, met een centrumrechtse regering niet zo vreemd. De afbraakpolitiek ten opzichte van bijvoorbeeld de sociale zekerheid maakt een dergelijke reactie soms ook nodig. Maar het is volstrekt onvoldoende om het tij te keren en een antwoord te vinden op maatschappelijke veranderingen. Zo zijn diversiteit en individualisering niet alleen onontkoombare ontwikkelingen, maar ze worden ook door grote groepen positief ervaren. Daarbij horen nieuwe vormen van arbeidsorganisatie, en de overige A's, die eisen dat de vakbeweging naar voren beweegt en niet vlucht in conservatisme of retoriek van de jaren zeventig. Uit haar bestaansgrond is de vakbeweging een progressieve beweging, maar ze is te veel verworden tot een verdediger van oude waarden. Soms noodzakelijk, maar niet altijd.

Een voorbeeld van een thema voor progressieve vakbondspolitiek is de nieuwe levensloopregeling. Deze biedt, geïntegreerd met de bestaande prépensioenregelingen, mogelijkheden voor meer diversiteit en individuele keuzes, maar blijft geënt op collectiviteit. En die collectiviteit is uit principiële - want alleen zo kan iedereen deelnemen - maar ook uit pragmatische overwegingen van belang. Bovendien is het duidelijk voordeliger. In bijeenkomsten over deze levensloopregeling wordt mij af en toe voorgehouden dat "de FNV dingen al heeft weggegeven". Niet alleen is dat feitelijk onjuist, maar blijkbaar is de gedachte dat wij zelf geen vernieuwing en verandering kunnen voorstellen, omdat de andere partij daarmee aan de haal kan gaan (lees: verslechteringen kan aanbrengen). Een behoudende redenering die geen recht doet aan onze eigen (potentiële) kracht en durf om te veranderen en vooral ook voorbijgaat aan onze eigen mogelijkheden invloed uit te oefenen op maatschappelijke ontwikkelingen.

Machtsfactor

Zo belanden we bij de vraag in hoeverre kritische stromingen binnen de vakbeweging nog aanwezig zijn. Eerlijk gezegd zie ik ze, helaas, weinig. Te weinig. Stromingen die als kritisch zijn te kenschetsen, vallen vaak op door een sterk conservatieve houding. Bovendien geven ze geen antwoord op maatschappelijke veranderingen die niet alleen evident zijn, maar ook niet per definitie slecht. Individualisering bijvoorbeeld doet ook recht aan de ontplooiingsmogelijkheden van mensen.

Tot slot, zijn we wel een strijdbare vakbeweging? Tja, een feit is dat we in een cultuur leven van consensus zoeken via onderhandeling die uitgaat van het behalen van resultaten en niet per se van de confrontatie. Feit is echter ook dat elke onderhandelaar een sterke achterban nodig heeft en alleen dan de beste resultaten kan boeken. De al genoemde zelforganisatie. Een ervaringsfeit is dat het niet zozeer gaat om de mate waarin de vakbondsleiding bereid is de barricades op te gaan. Bepalend is de achterban die echter in Nederland geen grote barricadebereidheid heeft. Zeker niet voor een langere periode - één dagje actievoeren, gaat nog wel - of over brede lagen van de bevolking of sectoren. Dat is een pijnlijke constatering die we ons allen (vakbondsleiding, kader en 'gewone leden') moeten aanrekenen, omdat we van elkaar afhankelijk zijn. Moeten we ons hierbij neerleggen? Nee, zeker niet, maar het moet te allen tijden gaan om het doel, het resultaat, en de wijze waarop dat het beste gerealiseerd wordt.

En dan de overkoepelende vraag; hoe is de stand van de bond? In sommige sectoren in crisis, in sommige bloeiend en in andere krap aan overlevend. Een overkoepelend belang is niet definitief af te zakken naar het conservatisme, maar als progressieve beweging antwoorden zoeken en vinden op de ontwikkelingen van deze tijd. Daarin is die vakbeweging als machtsfactor zeker nodig!

Jenneke van Pijpen
(vice-voorzitter ABVAKABO FNV)