nr. 111
feb 2003

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Vakbonden en immigranten - onthullend boek Judith Roosblad

Vrees voor achterstelling 'gewone Nederlanders'

In de discussie over de multiculturele samenleving ligt bij velen op de lippen bestorven dat 'de anderen' zich moeten aanpassen. Daarbij is 'onze' samenleving de norm. Steeds meer echter komt de vraag op wat eigenlijk de waarde van die norm is. Sla er de studie op na van Judith Roosblad -Vakbonden en immigranten in Nederland (1960-1997) - en het wordt duidelijk dat de multiculturele discussie van voren af aan gevoerd kan worden. Schrale troost: in Oostenrijk werden gastarbeiders nog beroerder ontvangen dan in Nederland.

In Roosblads onderzoek tref je geen politiek bewuste arbeider aan die onvoorwaardelijk solidair is mijn zijn nieuwe collega's uit Zuid Europese landen. Dat is een tegenvaller. Je zou toch verwachten dat er mensen waren die de nieuwkomers door het land gidsten en uitleg gaven over de machtsverhoudingen. Hun vertelden wie in de sociale strijd aan het duwen en trekken waren, wie de scepter zwaaiden over onderwijs en woningbouw, hoe en door wie vooroordelen over ambtenaren, werklozen, vrouwen en immigranten aangewakkerd werden. Mensen die nieuwkomers hun arbeidersorganisatie lieten zien, hun vakbond, hun pogingen om de machtsverhoudingen te veranderen, hun culturele leven. Die tevens alles wilden weten over het leven dat de immigrant leidde, op zoek gingen naar overeenkomsten in de strijd. Hoe democratisch is jouw vakbond? Hoe zien wij gastarbeid? Wat is ons gezamenlijk belang en wat zijn specifieke belangen daarin?

Overwaaien

Zo ging het in grote lijnen niet en dat is vriendelijk uitgedrukt. De vraag 'waarom niet' ligt voor de hand, maar vormt niet het onderwerp van de studie van Judith Roosblad (werkzaam bij het instituut voor minderheden en etnische studies van de Universiteit van Amsterdam). Haar boek beschrijft de opstelling van de vakcentrales, wat vervolgens de vakbonden daar mee deden en hoe het er op de werkvloer aan toe ging. Aangegeven wordt dat op gezette tijden de economie verslechtert en velen daar voor moeten bukken en de mensen onder aan de maatschappelijke ladder het diepst. Hoe dat op de werkvloer uitpakt, wordt uit de doeken gedaan aan de hand van de ontwikkelingen bij de Nederlandse Spoorwegen. Waarom daar? Omdat over dit bedrijf de meest complete documentatie bestaat.

Bij het doorwerken van dit boek wordt het vraagteken bij de opstelling van de vakbonden steeds groter. Deden ze niks met gastarbeid, omdat de werkvloer vol koudwatervrees naar die Zuid Europeanen en Noord Afrikanen (en Indonesiërs, Surinamers, Antillianen en ... Belgen) stond te kijken? Of zaten de bonden al begin jaren zestig zo in het samenwerkingsmodel gebakken dat ze alleen maar meedacht over de noden van het kapitaal? Was er (toen al) geen bereidheid de strijd aan te gaan, omdat ze zich in het centraal overleg hadden gesponnen? In plaats van een solidair onthaal van de nieuwkomers legden de vakcentrales zich neer bij de opkomende tendens in het zich verenigende Europa dat er 'vrij verkeer' van arbeidskrachten moest komen. Bovendien werd gedacht dat gastarbeid een tijdelijk verschijnsel zou zijn, dus konden de armen over elkaar. Afwachten, luidde de levenswijsheid, afwachten tot het overwaait.

Grappen

Roosblad laat aan de notulen van de Sociaal Economische Raad zien dat ook in de jaren zestig en zeventig de vakcentrales druk overlegden met werkgevers en overheid over de concurrentiepositie van Nederland. Uit hoofde daarvan waren ze voor diepte-investeringen en modernisering van het productieproces. De gevolgen daarvan voor het werk van migranten kregen nauwelijks aandacht. Wel werd er gewaarschuwd rekening te houden met de gevoelens en belangen van de Nederlandse werknemers. Want er liepen op de werkvloer inderdaad heel wat gevoelige autochtonen die raar stonden te kijken naar de lange vakanties van gastarbeiders (overigens grotendeels onbetaald). In het verre Samsun of Oujda meldden ze zich ziek en plakten zodoende een weekje of wat aan hun vakantie. En ze kregen ook nog een vergoeding van zeven gulden per dag, omdat zij niet bij hun gezin konden zijn. En niet te vergeten, er waren er ook die op allerlei rare momenten moesten bidden.

Als Judith Roosblad voor haar onderzoek een reparatiebedrijf in Haarlem binnenstapt, blijkt de kantine in 'etnische tafels' verdeeld te zijn. De Hollanders zeggen dat de buitenlanders aan elkaar klitten. De buitenlanders zeggen dat de Hollanders niet aan hun tafels willen zitten, omdat ze vinden dat hun eten stinkt. In andere bedrijven van de Nederlandse Spoorwegen is de functie-indeling in de kantineopstelling terug te zien. Overduidelijk is dat de gastarbeiders lagere functies hebben en bij elkaar zitten. Trouwens, groepen autochtone arbeiders kunnen ook heel raar tegen elkaar aan kijken. Zo moesten door een herschikking van de kantineruimte machinisten bij de conducteurs zitten, de machinisten waren daar niet blij mee, ze wilden helemaal niet bij "die smurfen" zitten.

Is dit langs elkaar heen manoeuvreren niet verheffend te noemen, er zijn ook incidenten die van weinig respect voor migranten getuigen. 'Grappen' over huidskleuren, religies en eetgewoonten. Van de buitenlander die een weerwoord geeft, wordt gezegd dat hij niet tegen een grap kan en zo problemen oproept met collega's en chefs. Niet bij de spoorwegen, maar bij een Leidse borenfabriek kon in die tijd 'een grap' opgetekend worden over het dumpen van gastarbeiders vanuit een vliegtuig boven zee. Een Marokkaan die nogal 'sjans' had bij Nederlandse vrouwen, kaatste terug: "dan gaan jullie vrouwen huilen". Of wat te denken van het voorval dat een Turk die een pamflet van de CPN las, een autochtoon wees hem er fijntjes op dat moslims geen communistische propaganda mochten lezen.

Roosblad heeft in haar onderzoek een speciaal oog voor de behandeling van klachten over racisme. Maar veel wijzer wordt ze niet. Racisme wordt vrijwel niet gemeld en voor zover dit wel gebeurt, weten de bonden er weinig raad mee. "Voor dat soort zaken hebben we weinig tijd", zegt een vakbondscontactman van de toenmalige Vervoersbond FNV.

Ontwikkelingshulp

Terwijl in de jaren zeventig de werkloosheid toenam, bleken gastarbeiders niet tijdelijk te gast te zijn en lieten zij hun gezin naar Nederland overkomen. Schaarste aan banen en woningen deed de spanningen oplopen. De regering hoopte met oprotpremies een aantal buitenlanders te laten terugkeren. Roosblad citeert het NKV (1975): "Na zo'n twintig jaar ervaring met arbeiders uit het Middellandse Zeegebied moet de harde conclusie getrokken worden dat onze samenleving niet bereid is gastarbeiders op een menswaardige manier op te vangen." Deze trieste vaststelling leidde tot een beleid waarin er geen gastarbeiders meer bij mochten komen en dat degenen die hier waren, weliswaar niet van vandaag op morgen, maar wel op termijn teruggestuurd moesten worden. Dat terugsturen werd zowel door NKV als NVV gebracht als een vorm van ontwikkelingshulp.

Overtuigend toont Roosblad aan dat de vakbeweging aan de ene kant beweerde op te komen voor gelijke rechten voor alle arbeiders, en dat aandacht voor integratie dus nodig was, maar aan de andere kant vaag blijft over de manier waarop dat in praktijk moest worden gebracht. Intussen werden hele bedrijfstakken van de kaart geveegd (textiel, confectie, scheepsbouw, ijzergieterijen) die grotendeels door gastarbeiders draaiend werden gehouden. Dat kan geïllustreerd worden aan de al genoemde fabriek in Leiden. Het 'ongeschoolde' werk was voor migranten; voorlieden, tijdschrijvers, kwaliteitscontroleurs en zeker 'de elite' die in ploegendienst bij de hardingsovens werkten, waren autochtone Nederlanders.

Afstand

Begin jaren tachtig probeert de FNV een nieuwe discussie op gang te brengen over de positie van immigranten. Hun werkloosheid loopt op naar dertig procent en als zij al werk hebben, zijn dat nog steeds de klotenbaantjes. Opnieuw waarschuwden autochtonen niet gediscrimineerd te willen worden. Als ze al de achterstelling van migranten erkenden, schreven zij die vooral toe aan de gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Vaak werd tegengeworpen dat het er voor autochtonen ook niet rooskleurig uit zag. Zo ontstond het beeld dat iedereen het moeilijk had en werd verder niks gedaan.

Hoe dichter de discussiestellingen - "Samen beter dan apart" - bij de werkvloer kwamen, hoe minder er van over bleef. De bonden stonden in het gunstigste geval onverschillig tegenover de integratie. Roosblad maakt een uitzondering voor de Vervoersbond CNV die in de jaren zeventig twee mensen in dienst had die er met volle inzet aan werkten. Toen die twee weg waren, zakte het weer in. De Vervoersbond FNV en ABVAKABO FNV doen later een serieuze poging tot een inhaalslag door in hun eigen personeelsbestand het goede voorbeeld te geven en het voor allochtonen gemakkelijker te maken actief te worden in de bond. Maar ook dat is volgens Roosblad slechts mondjesmaat gelukt. En dat heeft, naar haar mening, niet aan de immigranten gelegen. Het was "veeleer de specifieke structuur en werkwijze van de vakbonden en hun positie binnen de samenleving die van betekenis zijn voor hun houding, activiteiten en beleid ten aanzien van deze groep werknemers". De afstand tussen wat in de vakcentrales bedacht wordt en hoe op de werkvloer gedacht wordt, blijkt enorm te zijn. Een conclusie die ons bekend in de oren klinkt.

Frans Geraedts

Judith Roosblad, Vakbonden en immigranten (1960-1997), Amsterdam, 2002.

Op 14 januari 2003 verscheen het bericht "FNV en minderheden bundelen krachten". Samen met de Landelijke Samenwerkingsverbanden van Organisaties van Minderheden (LOM) heeft de FNV een actieprogramma aangeboden aan een aantal leden van de Tweede Kamer; "om de ongelijkheid te slechten": een verhoging van het sociaal minimum, de kinderbijslag en de subsidie voor kinderopvang en een basisuitkering voor iedereen.

CartoonTekening (58 kb)