nr. 107
juni 2002

welkom
edities
inhoud

Solidariteit

Lezersconferentie 14 april 2002, Publiek Herstel - inleiding

Uitbreiding van het publieke terrein

Publiek Herstel, eigenlijk een rare term, alsof de publieke zaak, de democratie, het volwaardig burger (kunnen) zijn, verdwenen waren. Toch leek het daar de laatste tien jaar op. De mondige burger loste op in klanten, de politieke besluitvorming in 'planning en control', de overheid in klantgerichte en bedrijfsmatig werkende resultaatgerichte eenheden.

We zijn nu wel over het hoogtepunt heen. Onder druk van de minder prettige effecten van de privatisering zien ook rechtse politici in dat een overheid andere dingen doet dan een gloeilampenfabriek. De markt is niet meer altijd zaligmakend, de overheid treedt niet meer alleen terug, maar ook op.

Om de discussie over Publiek Herstel, of moet ik zeggen 'publiek wakker worden', wat aan te scherpen wil ik op drie thema's ingaan. Eerst privatisering, en dan vooral hoe wij vanuit Amsterdam Anders/de Groenen in de gemeenteraad daar de afgelopen jaren mee zijn omgegaan. Daarna, hoe het anders kan wanneer niet geprivatiseerd wordt. Tenslotte, wat Publiek Herstel nog meer is: niet alleen verdedigen van wat er aan voorzieningen is, maar ook uitbreiden van het publieke terrein.

Wel of niet privatiseren

Bij discussies over privatisering van gemeentelijke diensten en bedrijven heeft Amsterdam Anders/de Groenen vier opeenvolgende criteria gebruikt. We zijn niet begonnen met 'nee' te roepen om daarna buiten de discussie te staan, we hebben telkens concreet geprobeerd te argumenteren. Dat betekent dat de conclusie denkbaar is dat privatisering van een bepaald bedrijf mogelijk is. Wat mij betreft was dat zo bij de Stadsdrukkerij.

Bij iedere privatiseringskwestie is de eerste vraag: is er een wettelijke regeling of vinden we dat die er, gezien de aard van de voorziening, zou moeten zijn. Kortom, hebben we met collectieve voorzieningen te maken, met het beheer van essentiële infrastructuur, of met taken die zo wezenlijk zijn voor de gemeente dat je ze om strategische redenen nooit uit handen kunt geven? Een voorbeeld van een wettelijke taak is de gemeentelijke kredietbank of de verstrekking van uitkeringen bij de sociale dienst. Een collectieve voorziening als de zorg voor het openbaar vervoer; de infrastructuur, het kabelnet of de energievoorziening. Een strategische taak als het behoud en de ontwikkeling van kennis en gegevens over de stad en de infrastructuur - zoals bijvoorbeeld het Amsterdamse Ingenieursbureau. Onder 'collectieve voorziening' versta ik een voorziening die voor alle burgers gelijk toegankelijk moet zijn, van goede kwaliteit tegen sociaal aanvaardbare kosten.

Mijn stelling is: nooit privatiseren bij een monopoliepositie voor een collectieve voorziening, nooit privatiseren als kennis van de overheid, de eigen organisatie of de inrichting van stad en land, afhankelijk wordt van een particulier bedrijf.

Tweede vraag: is die voorziening op een vrije markt te koop. Als dat het geval lijkt (bijvoorbeeld: de begeleiding naar de arbeidsmarkt van de klanten van de sociale dienst), of als het niet gaat om een collectieve voorziening (bijvoorbeeld het beheer van een theater) dan komt de derde vraag: is de uitvoering adequaat te regelen tegen redelijke kosten en onder regie van de gemeente. Het moet dus nog aan te sturen zijn, de democratische controle moet mogelijk blijven.

En als dat allemaal lijkt te kunnen, volgt de slotvraag: wie heeft er belang bij privatisering. Is het in het belang van de grote massa van de bevolking, is het in het belang van de betrokken werknemers, is het in belang van de directe gebruikers of klanten? Als het voor al die groepen niet uitmaakt, kun je privatiseren. Als het wel uitmaakt, bijvoorbeeld doordat de sociale kosten van privatiseren te groot zouden zijn (zoals overigens bij peperdure sociale plannen), dan niet privatiseren. Ook als het werk op de markt bestaat, maar tegen lagere lonen of onder slechtere arbeidsomstandigheden wordt verricht, of met een veel lager niveau van dienstverlening.

Alternatieven

Moeten we dan terug naar de grote logge staatsbedrijven van weleer? Nou, liever niet. Ook bij de opvatting dat maatschappelijke taken niet door winstbejag vertroebeld mogen worden, hoeven we nog niet terug naar de betutteling en de bureaucratie van het staatsbedrijf. Het centralistische denken dat ook veel particuliere monopolies beheerst, moet je omkeren: centraal doen wat centraal moet, decentraal wat decentraal kan.

Besturing èn democratische controle zijn niet gebaat bij megaorganisaties. De schaalvergrotingen in zorg en onderwijs (de semi-publieke sectoren bij uitstek) maken dat wel duidelijk. De organisaties worden ondoorzichtig, geleid via abstracte besturingscriteria die ver en los van de werkvloer tot stand komen, met een grote afstand tussen het maatschappelijk gewenste resultaat en de aansturing. Dat leidt tot lagen management die elkaar bezighouden.

Het is geen probleem voor de collectieve sector op hoofdlijnen een centrale regeling te treffen, namelijk basisniveaus vaststellen waar iedereen op kan rekenen en de invulling decentraal organiseren. Daarbij is het duidelijk dat er verschil is tussen bijvoorbeeld de NS en de kinderopvang. Bij de NS moet ook veel uitvoering centraal geregeld worden - misschien gaat het nu wel fout omdat ze dat te weinig doen - al kan over de invulling van de dienstverlening zeker op veel lager niveau beslist worden dan nu; de verdwijning van loketten is een erg wrang voorbeeld daarvan. In de kinderopvang zijn gemeenschappelijke normen nodig, waarbinnen op lokaal niveau de uitvoering vergaand decentraal geregeld kan zijn.

Bekijken we het geheel, dan krijgen we ook in een niet-geprivatiseerde wereld te maken met verschillende spanningen die een creatieve oplossing vragen. Bij de spanning decentraal/centraal komt de spanning gebruiker/dienstverlenende organisatie, de spanning medewerker/organisatie èn die tussen verschillende voorzieningen (de klassieke, economische allocatievraag: waar gaat het geld heen, als er niet genoeg is om alles te doen).

Oplossingen voor die spanningen liggen in structuren waarin over verschillende zaken op verschillende niveaus wordt beslist, namelijk daar waar dat het beste past:

  • De besluitvorming over het voorzieningenniveau: zo decentraal mogelijk, maar collectief en dus politiek.
  • De uitvoering van de dienstverlening: de gebruikers en de medewerkers gezamenlijk.
  • De aansturing van de dienstverlening: via de interne democratische controle binnen organisaties (in het verlengde van de taken van de medezeggenschap).

Zelforganisatie

Tot slot het derde thema: wat zou het Publiek Herstel eigenlijk moeten zijn.

Het is een goede ontwikkeling dat ook in het politieke midden, bij PvdA en CDA, het inzicht is doorgebroken dat er grenzen zijn aan bedrijfsmatige oplossingen, aan het idee dat de markt wel voor efficiëntie zal zorgen. We hebben kunnen zien dat de praktijk van vier jaar CDA/PvdA plus acht jaar Paars vooral sociale afbraak heeft opgeleverd, en een hoogst beroerd serviceniveau bij tal van geprivatiseerde publieke diensten. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, denk ik dan maar.

Privatisering van essentiële voorzieningen zou opnieuw moeten worden bekeken via de vier hiervoor geformuleerde vragen. Maar er is veel meer aan de hand. Publiek herstel moet ook gaan over het opnieuw vaststellen wat we met een maatschappij, met gemeenschappelijkheid en solidariteit bedoelen.

Het gaat om sociale samenhangen die verdwenen zijn of verzwakt, of zo veranderd dat ze maar een beperkte eigen groep bescherming bieden onder uitsluiting van de ander, de anderstalige, de andersgelovende. Sociale samenhang komt er niet vanzelf, daaraan moet gewerkt worden op basis van de gemeenschappelijke eigen verantwoordelijkheid, de zelforganisatie van mensen. Daaraan kunnen politieke en sociale organisaties, zoals de vakbeweging, bijdragen door te zorgen dat er ruimte is, soms heel letterlijk, voor initiatieven, broedplaatsen, jongeren, buurtbewoners om samen te werken aan zaken die ze belangrijk vinden - of dat nu een woonwerk pand is, een buurtwinkel voor ouderen, of de veiligheid van spelende kinderen.

Het gaat er ook om opnieuw vast te stellen dat de maatschappij een zorgplicht heeft voor iedereen die uitvalt of niet aan bod kan komen. Niet alleen door vóór mensen dingen te regelen, maar door het mensen mogelijk te maken zelfstandig keuzes te maken, te wonen, te leven waar dat kan, en voor wie dat niet kan adequate opvang te verzorgen. Op een overzichtelijke schaal, in de buurten, en goed bereikbaar. En dat niet ten koste van degenen die in die zorg werken, of alleen voor wie het kan betalen.

Het gaat er tenslotte om democratie te formuleren als zeggenschap van de maatschappij over zichzelf, op alle niveaus, te beginnen bij de directe leef-, woon- en werkomgeving. Met zo'n perspectief dat radicaal democratisch, sociaal en rechtvaardig is, komt een Publiek Herstel dichter bij, en worden mensen gemotiveerd hun eigen toekomst weer in handen te nemen.

Herman Pieterson
(AbvaKabo FNV)