welkom
extra
Solidariteit

Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 19

Strijd tegen marginalisering

Hans Boot

Dit deel 19 is wat uitvoeriger dan de voorgaande in deze serie over de organisatie en de herkomst van de Zaanse losse ploegen. Dit is om tot een voorlopige afronding te komen van de zoektocht naar hoe zij zich onderscheiden van hun collega's van voor de Tweede Wereldoorlog. Daarna zal in deel 20 samenvattend de balans van ons onderzoek opgemaakt worden om na de zomer de draad weer op te pakken van wat ons nog verder te doen staat om de gilden van de korendragers onder de loep te nemen. Van deze al in de late Middeleeuwen georganiseerde sjouwers is een sterke verwantschap met de losse ploegen te verwachten.

In deel 18 kwamen twee onderzoeken naar de losse arbeid aan bod, beide betroffen meerdere sectoren. De eerste van 1905 liet zien dat de losse arbeiders geen rechten kenden en wel onderworpen waren aan een reeks van verbodsbepalingen. De tweede van 1909 ging over de bijna dwingende winkelnering en de steeds terugkerende seizoenswerkloosheid. Dit negentiende deel is daarvan een voortzetting en maakt gebruik van een derde bron: het verslag van de Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst - over de activiteiten in de periode 1918-1932.

Van 'vast' naar 'reserve'

Dit verslag van de bondsfederatie gaat ook in op de losse arbeid. Dat is het gevolg van de aansluiting in 1918 door de Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden (de losse bond). Tijdelijk personeel bij onder meer de gemeentelijke tram, gasfabriek, publieke werken en het onderwijs. 1 Een bondsvoorstel voor een Gemeentelijke Arbeidsreserve, te vergelijken met de Amsterdamse Havenarbeidsreserve (HAR), werd in 1911 ingebracht en in 1919 uitgewerkt.
Onder andere in Amsterdam kwam een einde aan de rechteloosheid, zoals elke dag voor eigen risico horen of er werk was of de oplegging van een straf zonder recht van beroep. Daar kwam een rechtspositie voor in de plaats met bijvoorbeeld een vaste aanstelling na hoogstens twee jaar, later één jaar. Plus regelingen als een garantieloon, ziekengeld, pensioenverzekering en beroepsmogelijkheid bij ontslag.

Foto
Arbeidsbeurs Amsterdam 1918 - Op zoek naar werk, wachten dus. Stadsarchief Amsterdam.
Deze sociale regelingen bleken, ook hier, kwetsbaar en maakten een regelmatige en actieve bevestiging door de bond nodig. Zeker in perioden van overheidsbezuinigingen, waarin 'vaste ambtenaren' in Amsterdam bij bosjes overgeplaatst werden naar de Gemeentelijke Arbeidsreserve. Na acties volgt in 1925 ook een 'personeelsreserve' in Den Haag (1928 in Rotterdam) met een wachtgeldregeling voor zowel tijdelijke ambtenaren als werklieden, respectievelijk zo'n kwart en een derde van het vaste bestand.
Onder invloed van bezuinigingen daalde in de residentie het aantal losse werkkrachten en konden 'vasten' blijven werken als arbeidscontractant. Eind jaren twintig strandden bondsvoorstellen over volledige gelijkstelling van tijdelijke en vaste rijkswerklieden. De afvloeiing van vast naar reserve nam in de beginjaren toe. In Amsterdam werd per dienst, bijvoorbeeld de tram, een reservepool ingesteld.

Concluderend, van losse ploegen is geen sprake. Opvallend is wel de overeenkomst met de strijd voor de Havenreserve in Amsterdam (en elders) om de losse arbeid te reguleren en de eerste sociale rechten vast te leggen. De gemeentelijke overheidsbemoeienis is hierbij van belang.

Piek en ziek

Evenals de twee in deel 18 besproken enquêtes door sociaaldemocratische studiegroepen beschouwt ook het verslag van de bondsfederatie bij overheidspersoneel de losse arbeid als een aanvulling op de vaste arbeid bij 'piek en ziek'. Daarbij valt seizoensarbeid onder de 'piek', evenals de noodhulp in onverwachte situaties. Bij zowel private bedrijven als overheidsdiensten zijn meer of minder initiatieven om de sociale onzekerheid van de losse arbeid terug te dringen en soms op te heffen. Vaak onder invloed van standpunten en druk van vakbonden.

Het algemene beeld is dat losse arbeid 'ongeschoold' en de losse arbeider rechteloos is. Arbeidsverhoudingen als aannemen en onder-aannemen doen zich voor, maar niet van een groep als geheel. Van een interne verdeling van het werk via een systeem van nummering wordt geen melding gedaan.

Staking losse arbeiders

Foto
Artillerie-Inrichtingen Hembrug, 1912 -
"Draaien van granaten".
Tot slot, de staking bij de Hembrug, de spoorbrug over het Noordzeekanaal bij Zaandam die de naam gaf aan een industrieterrein met onder meer een wapen- en patronenfabriek. Georganiseerd door de 'losse bond' (Algemeene Bond van Losse Rijkswerklieden, ABLR) en afgewezen door de vaste bond (Algemeene Nederlandsche Rijkswerklieden Bond, ANRB). De staking duurde vijf weken, april/mei 1918, en maakte deel uit van de roerige laatste jaren van de Eerste Wereldoorlog. Met op de achtergrond de voedselschaarste en hongerdemonstraties, ging het om eisen als een hoger loon, beter eten en de achturige arbeidsdag. 2
Onder leiding van beroepsmilitairen werkten daar dienstplichtigen, beambten en werklieden. Vanwege de mobilisatie en stijgende productie nam de laatste groep in de periode augustus tot en met december van 1917 toe van bijna 1.600 naar 6.000. In overgrote meerderheid losse arbeiders uit Amsterdam, de vasten woonden veelal in Zaandam. De zogeheten losse flodders waren uit het bestand van werklozen en reclassering gerekruteerd en telde een aantal gevluchte Belgen.

De hiërarchie van het bedrijf laat zich illustreren door het fluitje dat opriep tot de pauzes en door het gareel naar de schaft die voor de verschillende personeelsgroepen in onderscheiden eetgelegenheden plaatsvond. Een verdeling die ook voor het vervoer gold met meer en minder geriefelijke treincoupés. Vanwege de mobilisatie waren de arbeidsdagen verlengd tot twaalf/dertien uur, plus nachtarbeid en soms op zondag. Onderaan in de rangorde stonden de losse arbeiders die ongeschoold en zwaar werk verrichtten. Begin 1917 waren ze opgenomen in relatief gunstige arbeidsvoorwaarden (acht verlofdagen, ziektekostenregeling van 70 procent van het loon gedurende een half jaar), zij het zonder deelname aan de pensioenregeling en kinderbijslag. Ruim een half jaar later pakte een nieuwe loonregeling nadelig voor hen uit: het aantal dienstjaren verving de leeftijd als criterium.

Geen lijdzaamheid

De werklieden waren al ruim voor de Eerste Wereldoorlog georganiseerd in de genoemde ANRB ('vaste bond') die zich in 1913 bij het NVV had aangesloten. In overeenstemming met de godsvrede politiek die het NVV vanwege de oorlogsomstandigheden huldigde, verwierp de ANRB stakingen en andere acties; het landsbelang stond voorop. Bovendien achtte de bond het niet wenselijk om losse arbeiders op te nemen, omdat hun betrekking tot het bedrijf tijdelijk was en ze na de oorlog weer zouden vertrekken. Als reactie daarop kwamen de losse arbeiders in april 1916 tot de oprichting van de 'losse bond'. Deze krachtige en actiegerichte bond heette 'neutraal', omdat hij noch bij de vakcentrale NVV noch bij het kleinere en meer radicale Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) aangesloten was. In augustus 1918, na de staking dus, veranderde dat en volgde de aansluiting bij de Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst die deel uitmaakte van het NAS.

Om meerdere redenen was de staking er niet één van alledag. De stakers keerden zich tegen de oorlog en de sociale gevolgen daarvan. Werkgever was de minister van Oorlog die al snel tot bedrijfssluiting voor onbepaalde tijd overging en 1.000 losse arbeiders ontsloeg. Uit vrees dat de ongeveer 1.500 dienstplichtigen zouden deelnemen, dreigde de ministerraad met de staat van beleg in Amsterdam. Een uiteindelijk niet uitgevoerd dreigement.
In deze periode was de tegenbeweging breed. Henriette Roland Holst wijst op het groeiend aantal stakingen in 1916: In vele gevallen waren het de ongeschoolden, de niet-vakarbeiders, waarvan de beweging uitging. Specifiek over de staking bij de Hembrug noemt ze de vaste rijkswerklieden een afgesloten groep die zich niet waagde aan daadwerkelijke actie hun lot te verbeteren (...). Deze lijdzaamheid ontbrak aan de duizenden losse arbeiders. Zij stonden vrijer tegenover de patroons. 3

Spotprent twee arbeiders en reuze granaten.
Munitie-arbeider: "Aan die dingetjes wordt meer zorg besteed dan aan ons",
Albert Hahn 1916.

Uitsluiting door het NVV

Sprekend is ook de continuïteit van een zelfstandige organisatie van losse arbeiders, de ABLR. In de Zaanstreek waren eerdere vakorganisaties van losse arbeiders geen lang leven beschoren, zoals bijvoorbeeld de Losse Werkliedenvereniging Steunt elkander in de strijd, eind jaren tachtig in de negentiende eeuw, en Vooruit rond 1900. Beide verdwenen ongeveer een jaar na hun oprichting. 4
Veelzeggend is dat het bij de Hembrug ging om een protest tegen de uitsluiting van het lidmaatschap van losse arbeiders door de al bestaande bond. Gedoemd tot tijdelijke arbeid in een situatie met een magere, sociale bescherming laten de 'losse flodders' de andere kant van hun arbeidsbestaan zien. Wat eerder een ongebondenheid (ontbrekende lijdzaamheid) is genoemd - een geringe sociale binding tot het bedrijf, zijn geschiedenis, cultuur en leiding en gewend de 'eigen baan' te gaan - keert zich tegen een vakbond die zich gebonden acht aan de belangen van bedrijf en staat.

De uitsluiting door de 'moderne vakbeweging', het NVV en de aangesloten bonden, is geen incident, niet specifiek voor de periode rond de Eerste Wereldoorlog met de deelname aan de 'politiek van godsvrede'. Jan Oudegeest, secretaris van het NVV van 1906 tot 1909 en voorzitter van 1909 tot 1919, geeft in 1932 de volgende schets:

De losse arbeider blijft toch ook nog in den tegenwoordigen tijd het karakter vertonen van den man, die òf geen aanleg heeft voor regelmatigen arbeid, òf geen gelegenheid of lust heeft gehad of heeft, zich op eenig vak toe te leggen, òf door een of andere oorzaak zijn vak uitgestooten is. Niet steeds, maar in vele gevallen, heeft hij door zijn aanleg de gelegenheid verzuimd, zich te plaatsen in het vast dienstverband der industrie-arbeiders, waarmede hij het risico van den lossen arbeid en veel werkloosheid heeft aanvaard. Deze eigenschappen maken hem zeer weinig geschikt voor het regelmatig lidmaatschap eener vakorganisatie ... 5

Conclusie

In deze door het NVV gedragen benadering maakte belangenbehartiging van de losse arbeiders weinig kans. Hun maatschappelijke marginalisering werd bevestigd en zelfs geïndividualiseerd. De losse arbeiders bij de Hemweg en de velen die hen volgden, bijvoorbeeld in de havens, lieten een andere ontwikkeling zien. Al aangekaart in de arbeidsenquête van 1893 en aan het einde van de Eerste Wereldoorlog met vallen en opstaan geconcretiseerd, volgde met steun van de vakbond een Havenarbeidsreserve in onder meer de Amsterdamse haven. In de lokale publieke sector (tram, gasvoorziening en onderwijs) deed zich een vergelijkbaar proces voor. Overigens in beide situaties bij een selectief deel van de losse arbeiders.

Zoals al eerder gezegd, lijkt hier de economische en politiek strategische positie van deze sectoren doorslaggevend, rustend op een erkend gemeenschappelijk belang. Ook de staking bij de Hembrug kan tegen deze achtergrond begrepen worden, versterkt door de druk van de betrokken arbeiders/vakbondsleden. Waar in de industriële sector de losse arbeiders, al of niet in ploegen, ingeschakeld worden, ontbreken in het algemeen deze omstandigheden en daarmee een eerste sociale bescherming zoals in een arbeidsreserve. Ze zijn de klassieke losse arbeiders, waaronder de eerder genoemde gelegenheidsarbeiders. De in ploegen georganiseerde losse arbeiders met hun interne werkverdeling via nummers en de onderhandelingspositie van de eerste man zijn daarop een uitzondering. Met name de hoge nummers vormen een 'tussencategorie' in het geschakeerde leger van de losse arbeiders, te vergelijken met de los-vaste arbeiders in de havens.


1 De Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst, verslag 1918-1932 (beschikbaar bij het IISG) is opgericht in december 1917 en komt voort uit de in 1893 gevormde Centrale Gemeente-Werkliedenbond die in 1906 de Nederlandsche Federatieve Bond van Gemeentewerklieden werd. Toen de laatstgenoemde bond geen rijkswerklieden als lid toeliet, werd in april 1916 de 'losse bond' opgericht. (terug)
2 Deze en volgende gegevens zijn ontleend aan: C.K. Berghuis, Staking aan het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichting 'Hembrug' van 18 april tot 23 mei 1918. In: Holland, Regionaal-historisch tijdschrift, 18e jaargang, nummer 2 april 1986, pp. 109-126.
Dirk Schilp, als dienstplichtige ingezet bij de Hembrug en actief in de staking, werd in 1918 voorzitter van de 'losse bond', vanaf 1924 is hij bestuurder van de Nederlandsche Federatieve Bond van Personeel in Openbare Dienst - P. Hoekman, J. Houkes, Het Nationaal Arbeids-secretariaat 1893-1940. De geschiedenis van de eerste vakcentrale in Nederland, Amsterdam 2015, p. 429, noot 151, en p. 842. (terug)
3 H. Roland Holst, Kapitaal en arbeid in Nederland, deel 2, pp. 177 en 178, Nijmegen 1932. (terug)
4 J.J. 't Hoen, Op naar het licht. De Zaanstreek in de periode van de opkomst der arbeidersbeweging 1882-1900, Wormerveer 1968, pp. 90 en 274. (terug)
5 J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland, uitgave van het NVV, Amsterdam 1932, deel II, p. 41. Oudegeest volgde in zijn visie op de losse arbeiders de klassieke stelling van Marx en Engels over het lompenproletariaat, de onderste maatschappelijke lagen die eerder geneigd zijn zich voor reactionaire bewegingen te laten opkopen, waarvan organisatie noch mogelijke scholing en strijd te verwachten zijn. K. Marx, F. Engels, Het Communistisch Manifest, geschreven in 1848, p. 51 in de Dertiende verbeterde druk van uitgeverij Pegasus, Amsterdam 1972. (terug)