Onderzoek 'losse ploegen Zaanstreek' - deel 2
Waar kom je van?
Hans Boot
Veertien dagen geleden, 367 extra 2 - 29 oktober 2018, kondigde ik heel voorzichtig een serie aan over de geschiedenis van de losse ploegen in de Zaanstreek. Inmiddels is de knoop doorgehakt. In deel 1 ging ik na ik een tip van een oud-lid van Kappie, één van de ploegen, op zoek naar de korendragers. Eeuwenlang de bezige en stoere dragers van de transporteconomie. In de Zaanstreek de zaad- of zeedsjouwers geheten. Ze zullen later in deze serie terugkomen. Deze keer gaat het over de interne organisatie, gebruikmakend van gesprekken met leden van verschillende ploegen.
De bestaansgrond van de losse ploegen in de Zaanstreek lag in de georganiseerde beschikbaarstelling van losse arbeid. Zij voorzagen in de vraag van bedrijven naar tijdelijke arbeid om in balen of anderszins verpakte of te verpakken goederen te verplaatsen; samen te vatten als sjouwen, oftewel met inspanning dragen.1
Nummerstelsel
De organisatie van de ploeg richtte zich op de werving, indeling, uitvoering en uitbetaling van het werk. De uitwerking kon per ploeg verschillen. Naast kleinere van een paar man die tijdelijk bestonden, telden de Zaanstreek er door de jaren heen vier. Ze waren in oorsprong werkzaam voor de fabriek(en) van de vestigingsplaats (stad of dorp): Koog aan de Zaan, Wormer, Wormerveer, Zaandam. Zonder formele hiërarchie was de 'eerste man' letterlijk meewerkend voorman, hij zorgde voor de relaties met de 'inlener' (opdrachtgever), de bedrijfsdirecteur of diens vertegenwoordiger. Hij nam het uit te voeren werk aan, maakte afspraken (onderhandelde) over voorwaarden als plaats, tijdsduur, (stuk)loon en aantal arbeiders, haalde het geld op bij de opdrachtgever(s) - of liet dat doen - en betaalde de lonen uit aan de door hem geregistreerde arbeiders. Hij was belast met de werkindeling, de zogeheten besteking via een nummerstelsel.2 De registratie bestond uit niet meer dan een schriftje of bloknootje met namen en de daaraan verbonden nummers. De praktijk leerde of nieuwelingen het werk aan konden, familieleden of vrienden zorgden voor de tip of aanbeveling; kern van de sollicitatie: waar kom je van?
Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw verliepen de contacten tussen de eerste man en de andere leden van de ploeg direct en persoonlijk, ook die met het bedrijf, vaak de besteker aldaar. Meestal met de fiets, later telefonisch. Afhankelijk van de duur van de arbeid kwamen ze 's avonds om zeven uur op straat bijeen op een vaste plaats ("de beurs"). Was er veel werk te verdelen, konden arbeiders zonder nummer aansluiten. Op een vaste avond, meestal vrijdag, was ook de uitbetaling op de beurs. In vroegere jaren kon dat ook wat schimmig in de kroeg gebeuren. Berucht in de havens, omdat ploegbaas en kroegbaas samenwerkten of in één persoon verenigd waren: Die het meest op het leitje staat, komt het eerst aan het werk.3 Een dergelijke, 'betaalde' voorkeur kwam niet voor bij de Zaanse ploegen. Het café in de buurt van de beurs kon met name op vrijdag gemakkelijk gevonden worden om 'even bij te praten', zeker wanneer de besteking een hele week betrof.
In 1976 kwam ik bij Kappie, mijn vader werkte er al vanaf begin jaren vijftig en was besteker. Dat deed hij 's avonds na zijn werk. We hadden nog geen telefoon. Als jongetje ging ik soms achterop de fiets mee naar de Gedempte Gracht, daar waren de mannen om te horen of er werk was en waar. Het nummer bepaalde dat. De hoogste nummers kregen het beste werk, en als het even kon, werden de oudjes ontzien. Later, als mijn moeder het te druk had, nam ik de telefoon aan, ook als de bazen belden. Zo veel man hier, zo veel man daar, gaf ik dan door. Kappie zelf kende geen bazen, ook al had mijn vader nummer één, meer was het niet.4
Sjouwen
Tot de jaren tachtig waren de losse arbeiders met een werknemersverklaring in dienst van het bedrijf dat hen besteld had, voor de eventuele opleiding zorgde en de sociale lasten financierde (werkloosheidswet en ziektewet; géén pensioenopbouw). De eerste man verzamelde de loonzakjes; per gewerkte tijd, per man en dus per bedrijf. Voor zijn bemiddeling en overige, regelende activiteiten hield het bedrijf voor hem 1 procent in, dat werd meer nadat hij minder of niet meer meewerkte. Een deel kwam 'terug' met bijvoorbeeld een fruitmand als iemand langer ziek was, een kerstpakket dat kon een 'vleesbon' zijn (vijftig gulden waard bij de slager), soms een banketletter en af en toe een feestje met echtgenote of vriendin.
 |
Foto – Chris Pennarts |
Behalve dat de losse arbeiders het zware werk deden, onderscheidden zij zich van hun 'vaste' collega's door hun tijdelijke arbeidsrelatie die een dag, een week en soms maanden duurde. Dat laatste betekende dat (de besteker van) het bedrijf hen 'door bestelde', dus na ervaren tevredenheid op naam aannam. Hoewel meerdere leden van de ploeg op hetzelfde moment ingezet konden worden, was er geen sprake van een bepaalde 'eenheid' die zich als geheel aanbood, zoals bijvoorbeeld bij de polderwerken, de seizoens- of trekarbeid het geval was. Met een 'maat' samenwerken, meestal de man met één nummer hoger of lager, kwam wel voor. Het werktempo, de lengte en kracht van de twee moesten dan vergelijkbaar zijn, indien nodig konden ze elkaar een beetje opvangen, bij een slechte dag, een lange nacht of een kleine blessure.
Lossen, opslaan en laden van goederen, dat was het werk van de losse arbeiders, een reeks vaardigheden die meer dan vervangbare spierkracht vergde en waarin zij gespecialiseerd waren. Tot hun bagage behoorden ook zorgvuldigheid, concentratie, materiaalkennis, krachtverdeling en samenwerking. Soms deden hun vaste collega's dat werk ook, zoals andersom de 'lossen' in de productie ingeschakeld konden worden als daar een tijdelijk tekort aan arbeidskracht was.
We deden het sjouwwerk, maar wat noem je sjouwen. Dat is nou de tactiek. In de Zaan deden we het op onze kop, met een kap, of zoals ik een legerpet, anders trok die baal aan je haren. In Amsterdam pakte je er met z'n tweeën één, daar gingen ze niet met een baal op hun kop lopen, 'ja ik ben gek'. Wij namen in ons eentje één baal, het voordeel is dat je met je rug recht staat en je handen vrij hebt; was een Zaanse gewoonte. Het liefst hadden we een 'harde baal', die bleef goed liggen en zakte niet half over je hoofd.
We pakten alles aan. Als je geen zwaar werk aan kon of een zwakke rug had, ging je niet bij Kappie werken - dat het zwaar was, was algemeen bekend - dat ging vanzelf, er waren genoeg jongens die het na een paar dagen al gezien hadden. Kijk ik naar de lijst namen van kappies die via de havenpool in de haven hebben gewerkt, staan daar toch wel heel wat mensen op die best vroeg dood zijn gegaan. Niet alleen door de balen van honderd kilo, later zestig tot tachtig, we hadden te maken met werk in stoffige ruimtes, met insecticiden bespoten cacao en vervuilde grond.5
1 |
De waarschijnlijke oorsprong van het begrip 'sjouw' is een sein (opgerold touw), een teken dat van een aan de rede liggend schip de lading aan boord kan worden genomen. (terug)
|
2 |
Besteken verwijst naar 'bestek', een ontwerp, een bestek of een plan maken. Het nummerstelsel streefde naar een objectivering in de verdeling van het werk. Andere methoden waren dobbelen of loten onder de beschikbare, losse arbeiders (of eerder: gildeleden). (terug)
|
3 |
Arbeidsenquête. Verslag omtrent het onderzoek, ingesteld door de derde Afdeeling der Staatscommissie van Arbeidsenquête, benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad no. 1). In het bijzonder ten aanzien van het los- en laadwerk bij zeeschepen te Rotterdam en Amsterdam, p. 90.
(terug)
|
4 |
Rob Buijs (1955), interview 24 juni 2015. Rob werkte van 1976 tot 1989 bij Kappie. Ook grootvader was eerste man. Zoals Kappie bij de Gedempte Gracht kwam de Wormerveese Ploeg samen op de hoek van de Zaanweg bij sigarenboer Pietje Bakker en de Koogse Ploeg (de Koger) voor de Waakzaamheid bij Koogersluis. (terug)
|
5 |
Nol Grootes (1943), interview 26 april 2013. Nol werkte van 1970 tot 1998 bij Kappie, daarna aansluitend negen jaar bij de Koogse Ploeg. (terug)
|
|