Commentaar nr. 34 - 5 februari 2006
Vergeelde papieren en een rode gloed
Hans Boot
Een persoonlijk archief is zowel vriend als vijand. Bijhouden heeft veel weg van een vertroeteling en schonen kan een pijnlijk afscheid zijn. En wat te doen met onderwerpen waar niks meer bijkomt? Bijvoorbeeld de Werkgroep voor een Maatschappijkritische Vakbeweging die 35 jaar geleden heel wat tongen losmaakte, maar ook deed verstijven. Bewaren of weggooien, dat is de kwestie.
In de officiële geschiedschrijving van de FNV is van deze werkgroep weinig terug te vinden. Een mankement waaraan de overlevering ter linker zijde bijdroeg door de deelname van vakbondsbestuurders bovenmatig te vinden. Wild geworden door de afgang tijdens de havenstaking van 1970 voerden ze plotseling de ook voor leden geldende leus "Baas in eigen bond". Een aantal maakte snel en prominent carrière in de vakbeweging en/of politiek. Is dit zwijgen en veroordelen terecht?
Radicaal
Eerst heel kort iets over de achtergrond.
Na een moeizaam afscheid van de lage lonen politie(k) en de eerste massaontslagen kreeg het NVV in de zomer van 1970 te maken met een serie, voor een deel, 'wilde' stakingen die zich tegen de opnieuw loonmatigende bonden keerden. Gecombineerd met een stagnerende groei van het ledenaantal raakte de Nederlandse vakbeweging in een staat van beroering, zo niet van crisis. Kort daarna, 7 oktober 1970, volgde de oprichting van de Werkgroep voor een Maatschappijkritische Vakbeweging die radicale veranderingen in de maatschappij en de vakorganisaties voorstond. In het NVV-blad "De Vakbeweging" stond de groet "principieel verwerpelijk", want "buiten de normale kanalen".
Op het hoogtepunt, maart 1973, bestond de groep uit zo'n vijfhonderd vakbondsleden, waarvan ongeveer een tiende deel bezoldigd bestuurder was. Hoewel de uitgangspunten er niet om logen, was van een georganiseerde oppositie geen sprake.
Werknemerscontrole
De kritiek op het vakbondsbeleid die in veertien uitgangspunten was vervat, verwierp de bereidheid verantwoordelijkheid te dragen zonder over reële beslissingsmacht te beschikken bij reorganisaties, investeringen en ontslagen. Gesproken werd van "medeplichtigheid". Deze zette de leden en hun directe belangen op een vervreemdende afstand. "Zo wordt de vakbeweging in de ogen van velen een machteloos apparaat." Om daarin verandering te brengen, werd democratisering van meningsvorming en beleidsbeslissing urgent geacht. En wilden de bonden meer zijn dan een verdedigingslinie die steeds maar weer de arbeidsvoorwaarden veilig moest stellen, dan dienden de bestaande economische machtsstructuren doorbroken te worden.
In de formulering werd geaarzeld tussen een "andere" en een "socialistische" maatschappij. Dat gold niet voor de verwerping van het kapitalisme en het pleidooi voor een fundamentele democratisering van het "arbeidsleven". Daar werd voortdurend op gehamerd om tot "een ingrijpende herziening van de vakbondsstrategie" te kunnen komen. Ontwikkeld aan de voet van de bedrijven, zou deze de confrontatie met de ondernemers niet moeten schuwen. Met arbeiderszelfbestuur als doel werd een "rechtstreekse werknemerscontrole in de bedrijven" als machtsmiddel aanbevolen. Niet adviseren of overleggen, maar grenzen stellen aan bijvoorbeeld de inkomensverschillen en het werktempo. Daarnaast werd de gedachte van de brede vakbeweging uitgedragen. Met aandacht voor onderwijs en culturele ontwikkeling, volkswoningbouw en een schoon milieu, vredesstrijd en internationale solidariteit.
Idealistisch
Voor zover bekend, verschenen de laatste bulletins van de werkgroep in 1976. De directe invloed van de werkgroep is moeilijk te achterhalen. In de 'roaring seventies' maakte de Nederlandse vakbeweging aan het begin van een lange economische neergang een strijdbare periode door. Met bedrijfsbezettingen, eisen als "centen, geen procenten" en grote stakingen in verschillende sectoren. De werkgroep schreef daarover en organiseerde discussies, maar liet het daarbij. Loyaliteit met de vakbeweging - voorwaarde voor een beperkt aantal faciliteiten - werkte uit als trouw aan de vakbondsleiding en bleek een hinderpaal voor een actieve rol in de vele acties en het oproer dat in een aantal bonden gaande was. Na een flitsende start volgde geen doorbraak naar kritische groepen in bedrijven en instellingen en maakte organisatie plaats voor beschouwing. Mede hierdoor nam de aanhang af en verdrong 'wat zou moeten gebeuren' - bijvoorbeeld de vervanging van de ondernemingsraad door een personeelsraad - de bespreking en analyse van 'wat reëel gebeurde'.
Niettemin behielden de inmiddels vergeelde brochures een rode gloed. Hoe idealistisch uiteenzettingen over arbeiderszelfbestuur en bedrijfsraden ook lijken, ze zijn verfrissend. Hoe tweeslachtig verzoeken om erkenning van het oppositierecht ook klinken, ze inspireren.
Het archief blijft dan ook behouden. Zeker, nadat doorsnuffelend de havenstaking van 1979 onder ogen komt. "Onomwonden leggen leden de sterke bureaucratische trekken en het vervreemdingsproces op tafel. De Vervoersbond lijkt voor hen een papieren organisatie, waarin verenigingsdemocratie slechts dient ter versterking van meerderheidsbesluitvorming." Misschien dat deze vernietigende interne kritiek in de Vervoersbond FNV over een mislukt matigingsbeleid en een falende democratie een vertraagd resultaat is van de Werkgroep voor een Maatschappijkritische Vakbeweging.
|