Solidariteit - Commentaar 348 - 4 februari 2018
Verschillen en overeenkomsten tussen de ‘kloof’ in 1850 en 2018
Marten Buschman
Twee jaar geleden schreef ik een commentaar voor Solidariteit (nummer 294) over het werk van Jacques Giele. Bij Kelderuitgeverij te Utrecht verschijnt dit jaar de derde bundel artikelen van deze sociaal historicus. Wederom met een aantal juweeltjes van zijn analyses. Zijn structurele aandacht voor de gelaagdheid van de arbeidende klasse is een wat objectiverende term voor een kloof tussen verschillende groepen. Nu die 'kloof' in Nederland onderwerp van wetenschappelijk onderzoek is, bijvoorbeeld door het Sociaal Cultureel Planbureau, zijn de resultaten van Gieles werk van belang.
Het arbeidersbestaan was vóór 1900 geen pretje. Dat was al langer bekend. Het bijzondere van Giele was dat hij differentieerde naar groepen mensen: kleine en grote burgerij, boeren, arbeidende klasse en lompenproletariaat. En binnen die groepen ook weer onderscheidingen maakte: in de arbeidende klasse een onderscheid naar ambachtslieden en losse arbeiders. Dat was tot dan toe (jaren zeventig) niet zo gebruikelijk. Door middel van nauwgezet onderzoek onderscheidde Giele de geschoolde werklieden, voorzien van geregeld werk, en de ongeschoolde arbeiders zonder wekelijks inkomen (landarbeiders waren de grootste groep, daarnaast veenarbeiders, sjouwers, polderjongens en ongeschoolde fabrieksarbeiders). De situatie was voor de twee groepen niet hetzelfde. Ambachtslieden kenden in vergelijking tot de arbeiders een redelijk bestaan. Kleine, maar geregelde inkomsten bij normale conjunctuur en een spaarzin aangemoedigd door sociaal liberalen die spaarbanken oprichtten. De werklieden spaarden voor hun oude dag, maar ook om niet ‘van de armen begraven’ te worden.
Sociaal Cultureel Planbureau
Tot Gieles uiteenzettingen werd vanaf de negentiende tot ergens in de twintigste eeuw de éénwording van de arbeidende klasse als beëindigd beschouwd wanneer beide groepen tot organisatie kwamen. Dankzij Giele weten we nu beter: behalve de economische positie waren het vooral de levenshouding en de organisatiecultuur die zelfs ná het eerste decennium van de twintigste eeuw scheidslijnen bleven. Werklieden waren niet opstandig, ongeschoolde arbeiders vaak zonder werk wel. Eigenwaarde en zelfrespect waren er bij de laatste groep nauwelijks. Geen opvoeding, ongeletterd, slecht behuisd en zonder veel inkomsten leefden de mannen op straat en in de kroeg. De vrouwen hadden wel spaarzame inkomsten, bestierden het huishouden en waren de meerdere van hun mannen. In tegenstelling tot de lagere volksklasse waren de werklieden huiselijk, geletterd en niet snel bereid tot verzet.
De onderlinge solidariteit (van buurt en wijk) en actiebereidheid waren bij arbeiders groot. Een verzetje was aangenaam om het grauwe bestaan te ontvluchten, zoals grootse feesten met familieleden en bekenden als er eens geld was. Liederlijk verbrast, zeiden de burgerlijke moralisten uit die tijd. Voor de jaarlijkse kermis spaarden de ‘heffe des volks’ het gehele jaar. Toen hun enige vertier hen in Amsterdam afgenomen werd, leidde dat tot een enorme rel (Kermisoproer 1876).
Het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau ''De sociale staat van Nederland 2017'' laat zien dat het over het algemeen in Nederland beter is dan in 1990. Tevens schetsen de onderzoekers een beeld over de tweedeling van Nederland. Hun conclusie is vooral een economische: ''Door cumulatie van achterstand en voorspoed nemen de verschillen toe.'' Door deze nadruk op die economische verschillen en ze te verbinden met de term 'regie over het eigen leven', trekken de schrijvers de zaak scheef en wat belangrijker is: een inzicht in een mogelijke oplossing verdwijnt uit beeld. Ja, dank je de koekoek, hoe kan je ooit het eigen leven bepalen als de ene na de andere onvoorziene gebeurtenis op je af komt en de middelen noch familie en kennissen beschikbaar zijn voor de afwending van deze externe gevaren. En dat heeft niet zozeer met 'regie' te maken, maar met de sociale groep waartoe je behoort. En die analyse ontbreekt geheel in het rapport. De tv-serie ‘Schuldig’ daarentegen liet ongenadig zien dat eenmaal in de schulden de gebrekkige maatschappelijke kennis, het ontbreken van eenvoudige vaardigheden om een huishoudboekje bij te houden of geen aandacht voor of zelfs weerzin tegen de school van de kinderen, het bijna onmogelijk is om er uit te komen.
Organisatie, levenshouding en maatschappijbeeld
En dan zijn we terug bij twee bijdragen van Giele die de sociaal-culturele achtergronden van de tweedeling illustreren. En niet alleen die van de negentiende eeuw, maar ook die van de 21ste eeuw. Als eerste het artikel ''Arbeidersbestaan. Levenshouding en maatschappijbeeld van de arbeidende klasse in Nederland in het midden van de negentiende eeuw'', 1976. Dat het meer om 'cultuur' ging dan armoede blijkt uit de titel. Het tweede: ''Het lot van den werkman'' verscheen in 1979 als inleiding bij zijn boek over het ''Arbeidersleven van 1850 tot en met 1914''. Bestond het eerste artikel vooral uit bronnen van de burgerij, zoals artsen, filantropen en sociaal liberalen, in het tweede is Jacques op zoek gegaan naar uitingen van arbeiders zelf, waarbij dan weer de werklieden in de verhalen oververtegenwoordigd zijn. Zij waren immers meer gewend aan geregeld en minder uitputtend werk dan de uitzichtloze en zware arbeid van de sjouwers en gravers. Slechts enkele landarbeiders en polderjongens schreven zelf over hun positie.
Giele trok de conclusie over de ontwikkeling van de arbeidersorganisatie dat door de economische en mondiale ontwikkelingen de arbeiders (landarbeiders, veenarbeiders, sjouwers, polderjongens en havenarbeiders) de noodzaak inzagen om hun informele organisatie om te zetten in meer formele structuren (met statuten, vaandels en koninklijke goedkeuring). En dat de werklieden met hun formeel burgerlijke organen ontdekten dat dit een doodlopende weg was en dat zij radicalere eisen en opvattingen moesten ontwikkelen. De arbeiders organiseerden zich en de werklieden radicaliseerden en kwamen bij elkaar in vakorganisaties als het NAS en het NVV en later in de confessionele organisaties als het CNV en KAB/NKV.
In het algemeen is deze conclusie van Giele juist, maar grote groepen bleven buiten de vakorganisaties, met name die van de ongeschoolde arbeiders.
Onderstroom
Met deze analyse heeft Giele veel bijgedragen aan de ontwikkeling van de sociale geschiedenis in Nederland. In een heldere inleiding schetst Johan Frieswijk het belang van deze twee en andere stukken over het arbeidersbestaan. De laatste stonden in het tijdschrift De Tand des Tijds, opgezet door Rob Stolk met medewerking van Giele. Daar verschenen enige voorstudies die later in het boek Arbeidersleven opgenomen werden.
Hier twee opmerkingen over de relatie tussen Gieles analyse en die van het SCP. Over de negentiende en de eenentwintigste eeuw. Aan de ene kant heeft de hegemonie van de sociaal-culturele, burgerlijke maatschappij haar stempel gedrukt op de organisaties en doelstellingen van de vakbeweging. De radicale en 'volkse' vakbeweging, zoals het NAS en de EVC, heeft een marginale rol gespeeld, vooral omdat velen uit die volkse arbeiderslaag juist niet die noodzaak tot formele organisatie voelden. Zij bleven aan de onderkant van de maatschappij. Aan de andere kant heeft de enorme uitbreiding van de technische vooruitgang veel werk als dat van de arbeiders uit de negentiende eeuw verlicht. Zoals de verdediging tegen het water door voornamelijk polderjongens en -meisjes geheel overgenomen is door machines (de open Oosterscheldedam is daar een mooi voorbeeld van). Economische en sociaal-culturele vooruitgang en het opnemen van groepen in de ‘civil society’ zijn twee kanten van één munt.
Er is een 'maar'. Delen van de middenklasse (de ambachtslieden) zijn opgenomen in de burgermaatschappij, andere delen met gelijkluidende - negatieve - opvattingen over de politieke elite als de negentiende-eeuwse 'losse arbeiders' bestaan nog steeds en vormen een gestage onderstroom van het Nederlandse volk en een bron voor anti elitaire ideologieën. Die onderstroom behoort tot de 'slechte' kant van de SCP-kloof. Hedendaagse onderzoekers kunnen zich laten inspireren door Giele om deze groepen te analyseren. Aandacht voor cultuur, levenshouding en maatschappijbeeld zou zeker meer diepgang geven aan het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau.
|