Solidariteit - Commentaar 269 - 8 februari 2015
Leve de vakbeweging!
Marten Buschman
Van literaire Gorterliefhebbers krijg ik af en toe - nu weer naar aanleiding van de fraaie brievenbundel Geheime Geliefden - te horen: wat is toch dat radencommunisme? Of ook: zou Gorter tevreden zijn met de huidige maatschappij, want we zijn nu toch wel ver verwijderd van het begin van de twintigste eeuw. Vragen die niet eenvoudig te beantwoorden zijn.
De tweede vraag is het interessantst. Ik wierp hem al op in een vorig commentaar (nummer 243) over de oprichters van het revolutionaire NAS. Maar nu wat specifieker: zijn er na zo'n 150 jaar (1861; oprichting eerste vakvereniging in Nederland) nog vakbonden nodig? Zijn vakverenigingen louter een reactie op het negentiende-eeuwse kapitalisme? En is de huidige pluriforme, democratische, mondiale burgermaatschappij met een versplinterde bevolking niet toe aan een andere organisatievorm van werkenden?
Mogelijke groei
De organisatiegraad van de vakorganisaties daalt nog steeds, nu niet veel hoger dan 20 procent. Het polder-Nederland vereist representativiteit voor een sterke positie van de vakbonden. In Frankrijk is dat bijvoorbeeld veel minder van belang. De bonden hebben nauwelijks of geen stakingskas en zijn daar meer gericht op staken, actievoeren en betogen. In andere Europese landen ligt het weer anders. Daar speelt de vakbeweging een grote rol in onder andere het sociale zekerheidsstelsel.
Nederland is in vergelijking met de rest van West-Europa afwijkend. De procentuele ledendaling hangt samen met het feit dat de traditionele doelgroepen afnemen en er bij de nieuwe geen reden bestaat voor een lidmaatschap, of dat gezamenlijke belangen niet zo opgevat worden dat groepen zich verbonden voelen in een (vak)organisatie. Of dat de huidige vakorganisaties verouderde doelstellingen bezitten. Veel oorzaken zijn mogelijk, maar laten we eens kijken naar twee mogelijkheden voor meer aanhang, bijvoorbeeld van de onderklasse en/of de jonge goedopgeleiden?
Slecht en goed nieuws
Een interessante bijdrage aan discussie over de toekomst van vakorganisaties is de scriptie, pardon master thesis, van Ray de Graaff uit mei 2008: "De vakbond van de 21ste eeuw. Een bedrijfskundig onderzoek naar een businessmodel voor de eigentijdse vakbond." Hij onderzocht via uitgebreide vragenlijsten de bereidheid van jonge hoogopgeleiden om lid van een vakbond te worden. Die bereidheid is zo goed als nul. Daarnaast maakt hij enkele interessante observaties. Waar moeten de vakorganisaties hun leden vandaan halen, welke strategie? zijn daarbij handig en welke services/voordelen hebben ze nodig?
De Graaff concludeert dat het "onaantrekkelijk is om collectieve belangenbehartiging aan te bieden aan de jongere hooggeschoolde werknemers". Hij schrijft dat toe aan vier ontwikkelingen:
"Ten eerste, de vakbond kampt met substituten voor haar collectieve belangenbehartiging. (…) Ten tweede, het streven naar bepaalde vakbondsdoelen is minder noodzakelijk geworden, waardoor het instrumentele nut van een lidmaatschap is afgenomen. (…) Ten derde, het liberalere overheidsbeleid van de afgelopen decennia heeft ertoe geleid dat de taken van de vakbond zijn teruggedrongen. (…) Tot slot, het realiseren van een voldoende hoge organisatiegraad is onder de jongere hooggeschoolde werknemers onhaalbaar."
Dat weinig jongeren zich aangetrokken voelen tot de vakbeweging is slecht nieuws. Aan de andere kant is het ook goed nieuws: er is al veel bereikt. Dat succes dringt echter moeilijk door aan de arbeiders met weinig geld, slechte banen en huizen, lange werktijden en smerig werk. Want het is vooral bij deze onderklasse en de flexwerkers, waar nog veel te bereiken valt. En zij hebben ondersteuning nodig.
Nieuwe vormen
Het veel bejubelde 'organising' lijkt vooral als doel te hebben die onderklasse te bereiken. Maar ondanks alle 'organising' van de laatste tien jaar is er nog niet veel ledenaanwas. Dat blijkt ook wel uit het recente interview in het SP-blad "Spanning" met Ruud Kuin, vicevoorzitter van de FNV. Naast vele behartenswaardige opmerkingen en goede bedoelingen (activerend vakbondswerk, terugkeer democratie en vakbondsmacht op de werkvloer) valt vooral de voorzichtigheid op, wanneer hij over de toekomst praat: "Ik ben zeer optimistisch, maar het veranderingsproces is broos. (…) De vakbeweging is echt aan het veranderen."
De groei blijft uit. De voorlopige CBS-cijfers voor 2014 zijn niet hoopgevend: het totale aantal vakbondsleden is met 30.000 gedaald naar 1.762.000 en van de FNV met 10.000 naar 1.132.000. De vraag waarom het organiseren van de onderklasse van meestal allochtone arbeiders niet slaagt, zal mogelijk liggen in de sociaal-culturele verschillen. Blijkbaar is na een geslaagde actie voor hen de kous af en komen ze niet tot duurzame organisatie in de voor hen vreemde Nederlandse vorm. Die verschillende (organisatie)culturen zou een verklaring kunnen zijn voor de weinige aanwas door 'organising'.
De opmerkingen van Kuin en ook die van commentatoren op de site van Solidariteit, zoals 'de vakbond moet strijdbaarder worden', is meer van hetzelfde, meer van de honderd jaar geleden ontwikkelde organisatievorm en ideologie. En dat 'meer van' geldt bijvoorbeeld ook de tien punten voor positieverbetering van de vakbeweging van Paul de Beer in zijn "Heeft de vakbeweging haar taak volbracht?". Gewoon goed werk leveren op het gebied van arbeidsvoorwaarden, arbeidskwaliteit en veiligheid is zo'n beetje de boodschap.
De aanbevelingen van Kuin en De Beer doen geen recht aan de mondiale sociaal-economische ontwikkelingen, waarin de organisatieprincipes van rond 1900, zowel in ondernemings- als werknemersland, aan slijtage onderhevig zijn. Andere organisatievormen in vakbondsland dienen zich echter niet snel aan. De geschiedenis van de Franse vakbeweging is geen succesverhaal. In Frankrijk is de organisatiegraad van de vakbeweging in het bedrijfsleven onder de vier procent gedaald (8 procent van alle werknemers). Gedwongen door het ledenverlies door de jaren heen weten de bestuurders en leden wel grote - tijdelijke - aanhang te mobiliseren.
Heeft de vakbond nog een waarde in onze samenleving? Maar natuurlijk! Maar in welke vorm? Als de maatschappij als geheel van kleur verschiet, dan zullen de werknemers en hun vakorganisaties dat ook behoren te doen. Denken over radicaal andere organisatievormen is verstandig en noodzakelijk. Het zou jammer zijn als zo'n instituut na zo veel jaar verdwijnt door vast te houden aan 'oude vormen en gedachten'. Bovendien zijn de mogelijkheden tot ledenwinst van de hogere en lagere echelons beperkt. De enige continuïteit is de noodzaak van organisatie, niet zozeer die van de huidige vakbondsorganisatie.
Successen in het verleden zeggen niets over de toekomst. In een week dat mijn honkbalclub Ado verdwijnt en V&D zo goed als failliet is, is het goed om dat te beseffen. Hoe die andere vormen er uitzien? Bijvoorbeeld tijdelijke allianties tussen kleine samenwerkingsverbanden. Of lage contributies, een klein apparaat en snelle korte acties. Daarnaast is het goed in te zien dat het organisatievermogen in mensen zelf zit. En vanuit dat besef ben ik positief over de toekomst.
Ik ben niet toevallig met Gorter begonnen: zijn eerste gepubliceerde stuk begon met: "Een nieuwe lente en een nieuw geluid."
|