Niet bij werk alleen
Sjarrel Massop
Als de Nederlandse politieke partijen zich bemoeien met de hervormingen van de arbeidsmarkt of het arbeidsbestel, dan heerst de kwantiteit. Voor het wetenschappelijke onderzoek geldt hetzelfde. Centraal staat de terugdringing van de werkloosheid en de verhoging van de arbeidsparticipatie. En niets anders.
Ik ervaar moreel en lijfelijk wat het is om niet meer deel te nemen aan het betaalde arbeidsproces en dat is op zijn zachts gezegd niet prettig. Het meest pijnlijk is de sociale uitsluiting. Wat me daarbij aan het denken zette, was een artikel in het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken over de trends in de kwaliteit van de arbeid (Houtman, Van den Bossche, december 2010). De vraag die opborrelde, was: wat doet de economische crisis met de kwaliteit van arbeidsprocessen en is daar een links antwoord op te geven. Een aanzet.
Kwaliteit van de arbeid
Begin jaren tachtig van de vorige eeuw is in Nederland een verwoede discussie gevoerd over het begrip kwaliteit van de arbeid. Dat was in een periode dat het ook heel slecht ging met de economie en de werkloosheid hoog was en groeide. Een citaat: "Nu eens wordt verbetering van de arbeidsomstandigheden afgehouden met het argument dat ze teveel zou kosten en de continuïteit van de arbeidsplaatsen in gevaar zou brengen. Dan weer wordt het weg automatiseren van kwalitatief slechte arbeidsplaatsen verdedigd als 'verlossing van de ellendige arbeid'." (Kwaliteit van de arbeid in de Nederlandse industrie - Vreeman, redactie, Nijmegen 1982, p. 11).
Er was dus een spanningsveld tussen kwaliteit en kwantiteit van de arbeid. Een goede reden het begrip kwaliteit van de arbeid nader te specificeren. Dat ging volgens vier dimensies: arbeidsinhoud (soort en niveau van werk), arbeidsomstandigheden (veiligheid, gezondheid en geestelijke belasting), arbeidsvoorwaarden (loon en werktijden) en arbeidsverhoudingen (machtsverhoudingen op de werkvloer, zeggenschap over de arbeid).
De bundel van Ruud Vreeman was een pleidooi voor het actueel houden van de kwaliteit van de arbeid in tijden van economische crisis, vooral door de vakbeweging.
Actualiteit
De discussie, ook in wetenschappelijke kringen, over de kwaliteit van de arbeid is blijven steken. Onderzoek is er nauwelijks of niet gedaan, geen vakbond, sociale beweging of overheidsorgaan heeft serieus werk gemaakt van de aan de gang zijnde ontwikkelingen. Dit vindt zijn weerslag in het genoemde tijdschriftartikel.
Daarin staan plotseling nieuwe criteria om de kwaliteit van de arbeid te meten: globalisering, arbeidsmarktverschuiving naar de dienstensector en technologische vernieuwing. Een eerste conclusie is dat onder invloed van de globalisering de intensivering van de arbeid is toegenomen. Met andere woorden: door de mondiale concurrentie wordt de arbeidsproductiviteit verder opgevoerd. In een tweede conclusie wordt de stelling verworpen dat door de toename van de werkgelegenheid in de dienstensector sprake zou zijn van meer agressie en geweld door het directe contact met de cliënten, (ambulancepersoneel, brandweer). Vervolgens wordt summier ingegaan op het 'nieuwe werken', vooral met computers. Hier luidt de niet bepaald verrassende conclusie dat werknemers steeds langer achter een computer zitten, hetgeen een verhoogd gezondheidsrisico en klachten tot gevolg heeft. Tenslotte, door gebrek aan onderzoek en cijfers kon niets gezegd worden over de groei of afname van de regelmogelijkheden, de autonomie en de eentonigheid in het werk.
Mijn conclusie is ook niet verrassend, de actualiteit van de kwaliteit van de arbeid geldt na dertig jaar onverminderd. De verbinding tussen het streven naar meer werkgelegenheid enerzijds en verhoging van de kwaliteit van de arbeid anderzijds dient hoog op de agenda van de vakbeweging te staan. Nodig zijn: meer invloed van de werkenden op de arbeidsinhoud - verbetering van de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden - meer zeggenschap over de (eigen) arbeid.
|