welkom
boeken
inhoud

De hiervoor opgenomen teksten van Dick de Graaf en Willem Agenant zijn enigszins bewerkte versies van de door hen gehouden inleidingen op de lezerskonferentie van Solidariteit van 10 en 11 juni 1988. Ze werden gevolgd door een uitvoerig debat met ’de zaal’. Hieronder volgt een keuze uit de bijdragen van de deelnemers aan de konferentie en de reakties daarop van Dick en Willem.

Hans Fransen van de Putte

Vakbondsvijandig als het moet

De vele gegeven voorbeelden van methoden die werkgevers gebruiken om (kader)leden en bonden in hun werk dwars te zitten, laten we hier rusten. Ze variëren van ’kleine pesterijen’ en overplaatsingen tot het terugdringen van vakbondsfaciliteiten en het benadrukken van de ondernemingsraad (OR). In de andere artikelen in dit boekje zullen ze uitgebreid aan bod komen. We hebben ons beperkt tot drie onderwerpen:

  1. De verhouding tussen de ondernemingsraad en het vakbondswerk in bedrijf of instelling.
  2. De vraag of er in Nederland sprake is van union busting of van ’konstruktieve samenwerking’ tussen werkgevers en vakbeweging.
  3. De afbraak van de Eenheidsvakcentrale (EVC) na de tweede wereldoorlog.

Voorrang aan vakbondswerk (1)

  • Willem Agenant geeft de voorkeur aan versterking van bet bedrijvenwerk. Daarbij schildert hij de OR toch wel wat min af. Maar als je alle aandacht vestigt op bedrijvenwerk, laat je dan niet de kans liggen om via de OR vakbondswerk van de grond te krijgen? Dat geldt met name voor de bedrijven waar geen vakbondstraditie of bedrijvenwerk bestaat. De OR is daar de enige ingang of kan een ingang worden tot het uitoefenen van invloed en misschien wel tot organisatie. Je merkt namelijk heel vaak dat leden van een OR, ook als ze geen lid van een vakbond zijn, behoefte hebben aan houvast of ondersteuning. Dat biedt toch mogelijkheden om mensen aan de vakbeweging te binden? De OR komt dan niet in de plaats van de vakbeweging, maar kan een voorbereiding zijn op vakbondswerk. Zo kan je gebruik maken van de OR.

Dick - Ik zal de laatste zijn om te beweren dat ik niet af en toe van een OR gebruik maak om gewoon vakbondswerk te doen. Maar dan moet er ook sprake zijn van een OR die dat wil, zodat ik dat bewust als strategie kan hanteren. Wat me echter maar heel weinig lukt, is om een OR op te tuigen en langs die weg ook (automaties) vakbondswerk te ontwikkelen.

Ik ben pas in staat van een OR gebruik te maken, als er een sterke vakbondsgroep is. Dus als ik moet kiezen, dan heeft voor mij het opbouwen van een vakbondsgroep de eerste prioriteit. Als er in het betreffende bedrijf een OR is, maak ik daar liever gebruik van dan dat ik hem tegenover me krijg. Maar ik tuig niet eerst een OR op om er daarna vakbondswerk van te maken. Ik probeer dat altijd andersom te doen, want anders gooi ik op termijn mijn eigen glazen in.

Willem - Eén van de redenen, misschien wel de belangrijkste reden, waarom vakbondswerk op bedrijfsnivo niet van de grond is gekomen, is het OR-werk geweest. Zeer te betreuren, want OR-en zijn nu eenmaal een instrument van werkgevers. Vakbonden zijn van de arbeiders zelf. Dat is het grote verschil.

Hèt bezwaar van OR-werk in het algemeen - want anders ben ik niet genuanceerd genoeg - is dat de OR zo vreselijk depolitiserend is. De OR is ervoor ingesteld om arbeidskonflikten, als die er al zijn of ontstaan, buiten het bedrijf te brengen naar wat werkgevers graag een onafhankelijke instantie noemen, namelijk de rechter. Daarmee worden konflikten van de werkvloer gehaald, terwijl de vakbond het naar mijn mening juist van konflikten op de werkvloer zou moeten hebben.

Het is overigens een utopie om te veronderstellen dat we morgen van de OR af zijn. Die is er al zo’n 45 jaar en bestaat ook nog wel een poosje. Zo lang moet je van de faciliteiten van de OR gebruik maken voor je vakbondswerk. Daarnaast is het nodig keihard te bouwen aan wat ik als sterk syndikalisties opererend bedrijvenwerk heb aangeduid. Dat zou mogelijk de kiem kunnen zijn voor een strijdbare vakbeweging.

Klassensamenwerking (2)

  • Ik wil terugkomen op de drie vragen waar het eigenlijk in deze konferentie om begonnen is. Is er sprake van ’union busting’, is dat nieuw en is er sprake van een bewuste strategie van ondernemers?

Het is inderdaad niet makkelijk daar een eenduidig antwoord op te geven. Dick heeft er terecht op gewezen dat we in Nederland, zoals ook in andere landen, te maken hebben met een ongelijkmatige ontwikkeling. In de ene sektor met de ene vakbond verschilt de situatie van die in een andere sektor met een andere vakbond. Maar voor de strategie van de arbeidersbeweging, is het toch van belang enige hoofdlijnen in de strategie van de ondernemers te onderkennen. Wat dat betreft zou nog veel meer onderzoek gedaan moeten worden naar wat nou precies het beleid van werkgevers is. Het is één van onze zwaktes dat dit te weinig systematies gebeurt. We gaan nu nog te veel af op globale indrukken, op wat er in de krant staat of op een enkel voorbeeld dat wèl in het nieuws komt.

Dick heeft zijn inleiding het motto meegegeven “de ondernemers zijn vakbondsvriendelijk als het moet, en vakbondsvijandig als het kan”. Ik zou enigszins provocerend de zaak om willen draaien. En daarmee kom je op de diskussie over wat de hoofdlijn is van de strategie van de ondernemers. Ik denk dat je eerder zou moeten zeggen: ’de ondernemers zijn vakbondsvriendelijk als het kan, en vakbondsvijandig als het moet’. Die twee elementen spelen altijd samen een rol. Maar de hoofdlijn van de ondernemersstrategie is volgens mij vakbondsvriendelijkheid. Natuurlijk hebben we ook met vakbondsvijandigheid in verschillende vormen te maken. We zullen dan echter moeten nagaan wat het doel van die vakbondsvijandigheid is. Is dat om de vakbond er uit te gooien of is het de bedoeling de macht van de vakbond in te perken en hem nog inschikkelijker te maken dan hij nu al is? Ik denk dat het om het laatste gaat.

In beide gevallen - of er nu sprake is van union busting of van het meer integreren van de vakbeweging - zou de tegenstrategie het opbouwen van een strijdbare vakbeweging moeten zijn. Maar de voorwaarden voor en de speerpunten van die opbouw zijn in het ene geval anders dan in het andere. Daarover zullen we zoveel mogelijk duidelijkheid moeten zien te krijgen.

Willem zegt dat vakbondsuitdrijving en het werken met een OR niets nieuws zijn. Daar ben ik het niet mee eens. De uitgangspunten van ondernemers mogen dan niet nieuw zijn, maar de vormen waarin ze die uitgangspunten gieten, en de nadruk die ze op het ene of het andere deel van de strategie leggen, die wisselen wèl. Dat zullen we preciezer moeten bekijken.

De vraag is dan wat de rol van de vakbondsleiding hierin is. Volgens mij zit zij gevangen in het korporatisme of, scherper gezegd, in de klassensamenwerking. Als we een strijdbare vakbeweging in Nederland willen opbouwen, is het hoofdprobleem niet union busting, hoewel je daarop wel stuit of op varianten daarvan. Het hoofdprobleem is de klassensamenwerking. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn voor een opbouwstrategie.

Dick - We zouden overdrijven, als we zeiden dat er in Nederland sprake is van union busting. Wèl is aan de orde dat werkgevers aftasten hoe representatief de werknemersorganisaties nog zijn. Dat doen ze zowel bij bestaande als nieuwe aktiviteiten.

Maar je ziet ook, bijvoorbeeld bij de overheid en Philips, dat de overlegpartijen weer terugkomen bij degenen met wie ze traditioneel om de tafel zaten. De bonden zijn dan wel eerst weggestuurd. De lijn van de werkgever hierbij is zo van ’je hebt een tik op je neus gehad, je begrijpt watje plaats is en nu gaan we weer door’. Dat is geen kwestie van union busting, maar van disciplinering van de vakbeweging om te zorgen dat ze bij gewijzigde verhoudingen weer terugkomt. Als het ware in een nieuwe representativiteit.

Willem - Werkgevers hebben alleen maar belang bij een vakbeweging die representatief is.

Dick - Ja, maar dan wel een vakbeweging die zich opstelt zoals zij dat zouden willen.

We moeten niet vergeten dat de organisatiegraad in Nederland de laatste jaren aanzienlijk is gedaald. Werkgevers moeten daar de vruchten nog van plukken. Ze zijn hun winst voor een deel aan het inkasseren door te kijken waar ze de bestaande verhoudingen een stukje kunnen doorschuiven. De grens wordt bereikt, als de vakbeweging die ze normaal gesproken aan tafel zouden willen hebben, niet meer de vertegenwoordigster is van de arbeidersgroep die ze geacht wordt te vertegenwoordigen. Als zij vakverenigingen aanspreken op een manier die de vakbeweging loskoppelt van de achterban, dan ontstaat voor werkgevers een nieuw probleem. Maar een nieuwe representativiteitskloof is er volgens mij in Nederland nog bij lange na niet. Dat betekent dat er op dit moment vrij weinig mensen zijn binnen de FNV (om me daartoe te beperken) die grote moeite hebben met de klassensamenwerking van de top van de FNV.

Willem - We kunnen zonder meer stellen dat Nederland vooral een geschiedenis kent van klassensamenwerking. Maar aan de andere kant ziet de leiding van de vakbeweging met afgrijzen het ledental teruglopen. Ze moet daar tamelijk radeloos over zijn. Doorslaggevend daarbij is niet dat ze de arbeiders niet meer zou vertegenwoordigen. Dat is niet de kern van het probleem. Wat mij betreft, vreest die leiding dat met de afkalving van de vakbeweging haar eigen positie op het spel komt te staan. Daarom doet ze alle moeite om leden te winnen; helaas niet voor een strijdbare vakbeweging. De oplossing wordt gezocht in de richting van de professionalisering van de dienstverlening. Dat vind ik een volstrekt verkeerde weg.

De enige vorm om een strijdbare vakbeweging op te bouwen, is de konkrete, dagelijkse belangen van de mensen op de werkvloer te inventariseren en ze daarop te mobiliseren. Hoe die ontwikkeling in gang te zetten, vind ik een veel belangrijker kwestie dan de vraag of er in Nederland sprake is van union busting.

Afbraak EVC, opbouw NVV (3)

  • Wanneer ik erover nadenk wat union busting zou kunnen betekenen en ook naar de nederlandse verhoudingen kijk, dan kom ik eigenlijk uit op de periode van vlak na de oorlog. En op de EVC.

De politiek van de werkgevers ten opzichte van de EVC is een typiese vorm van union busting geweest. Het ging de werkgevers op dat moment om het vernietigen van de macht van de arbeiders. Dat was één kant van hun strategie. De andere kant was - tegenover de strijdbare vakbeweging die de EVC toen was - het opbouwen van een andere vakbeweging. Dat was met name het NVV, een vakbeweging die gekollaboreerd had in de oorlog. De werkgevers zijn in dat projekt binnen een paar jaar geslaagd.

Die situatie laat zien hoe flexibel werkgevers zijn, als het er werkelijk om gaat hun positie veilig te stellen. Wat dat betreft denk ik dat de diskussie die we nu voeren, erg nuttig is. Omdat je weliswaar kunt zeggen dat werkgevers de vakbeweging alleen maar een tik op de neus willen geven en tot klassensamenwerking willen dwingen, maar je niet kunt verwachten - en ik denk dat werkgevers dat zelf ook niet verwachten - dat het zo gemakkelijk zal gaan. Of in ieder geval zal leiden tot blijvende rust op het arbeidsfront. De mogelijkheid dat mensen in verzet komen, is nog steeds aanwezig. Dat betekent dat je je toch moet voorbereiden op een hele flexibele benadering van werkgevers. Wat nu lijkt op een klap op de neus van de vakbeweging, kan straks een konfrontatie inhouden. Ik denk dus dat het boog noodzakelijk is door bet opbouwen van een strijdbare vakbeweging de verdediging nu al voor te bereiden.

Willem - De uiteindelijk suksesvolle aanvallen op de EVC vormen een voorbeeld van union busting. Gelijkertijd zeg ik, ja wacht even. Het ging om de beheersing van een hele grote groep arbeiders. Zowel de afbraak van de EVC als de opbouw van bet NVV dienden dat doel. Dat was toen en is nu de inzet van de werkgevers. Daarbij komt dat de vakbeweging zich daarin veel te veel schikt; ze laat zich disciplineren.

Dick - Ik denk dat het uitdrijven van de EVC inderdaad één van de te bestuderen vormen van union busting in Nederland is.

Intussen zie ik in de vakbeweging nog lang geen doorbreking van de klassensamenwerking. Oók nog geen beweging aan de basis die zegt ’gij zult uit de SER treden’, ’we lappen de nationale ekonomie aan onze laars’, ’we moeten onze eigen strijdeisen stellen’. En zolang die beweging er niet is, gaan werkgevers vrolijk verder tikken uit te delen op de neus van de bond.

Maar dat is iets heel anders dan union busting. Dat zou betekenen dat ze van één of meer FNV-bonden af willen, terwijl er op dit moment geen geloofwaardige andere vertegenwoordiger voor de werkgevers is. Het gevaar dat de FNV - en dat geldt ook voor de leiding van een aantal bonden - zich laat disciplineren, is wel degelijk aanwezig. Dat wordt alleen doorbroken door groepen in bedrijven zelf die eisen formuleren en hun eigen vakbondswerk vorm geven, hun eigen bestuurders gewoon op pad sturen en blijven kontroleren. Zolang bestuurders van bonden praten over de achterban en doen alsof ze daar wel eens een keer naar toe gaan, maar niet vooraf en tijdens de onderhandelingen samen met die achterban strijdbare eisen formuleren en stellen, dan wordt het nooit wat in mijn ogen. Maar gelukkig hebben we nog strijdbare arbeiders.