Inleiding dossier Amsterdamse Havenpool
De havenpools in Amsterdam en Rotterdam kennen een bijzondere positie in de arbeidsverhoudingen en de sociale geschiedenis van Nederland. Deel uitmakend van het havenbedrijf vervullen ze economisch gezien een strategische functie - acties hebben al snel een ontwrichtend effect - en door de aard van de arbeid trekken ze sociaal gezien arbeiders aan die sterk op hun onafhankelijkheid zijn gesteld en in de uitoefening van hun werk zeer op elkaar zijn aangewezen. Strijdbaarheid en solidariteit zijn dan ook de kenmerken van de havenarbeiders in het algemeen en de havenpools in het bijzonder.
Hoewel de Rotterdamse en de Amsterdamse haven elk een specifieke geschiedenis hebben - grofweg respectievelijk een overslag- en een opslaghaven - zijn deze kenmerken op beide groepen arbeiders van toepassing. Voorlopig beperken we ons in dit dossier vooral tot de Amsterdamse pool. Daar gaat dan ook deze korte inleiding over.
Unieke verworvenheden
De geschiedenis van de Amsterdamse pool gaat terug tot 1916 onder de naam Havenreserve, die 1919 Havenarbeidsreserve ging heten. Deze namen zijn veelzeggend. Typerend voor de havens is namelijk de onregelmatige en onvoorspelbare hoeveelheid werk die voortkomt uit de wisselende goederenaanvoer. Hoewel die onvoorspelbaarheid de laatste jaren minder is geworden, geldt dat nog steeds. De schommelingen werden aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw opgevangen door 'losse' bootwerkers die per dag en zelfs per dagdeel werden aangenomen. De losse arbeid werd dus verricht door een 'reserveleger' dat rechteloos was. De eerste vormen van een arbeidspool in de haven zijn een begin van een regulering van die losse arbeid en van een verwerving van rechten door de arbeiders.
In een roerige geschiedenis werd met name na de tweede wereldoorlog deze regulering uitgebreid: de Stichting Samenwerkende Havenbedrijven, SHB. Dat betekende vooral dat de havenarbeiders met hun bonden in die regulering een aantal unieke verworvenheden wisten vast te leggen. Dat ging uiteraard met strijd gepaard en leidde geleidelijk tot de volgende situatie. De SHB leende bij pieken en andere momenten van personeelsgebrek arbeiders uit aan de zogenaamde vaste havenbedrijven. Dat gebeurde onder bijzondere voorwaarden. De SHB'ers vielen met een vast dienstverband bij de havenpool onder de haven-cao en de bedrijven garandeerden de afname van een bepaald aantal poolarbeiders. Wanneer er tijdens deze 'garantie' geen werk was - de leegloop - werd het loon volledig doorbetaald. Ongeveer de helft van die leegloop was voor rekening van de garanderende ondernemers en in het restant werd voorzien door het Algemeen Werkloosheidsfonds dat deel uitmaakte van de Werkloosheidswet.
Gevecht tegen ontslagen
Deze verworvenheden, die de ondernemers vanzelfsprekend 'te duur' vonden, hebben regelmatig onder vuur gelegen. Maar ze werden pas geraakt in 1995 door de toenmalige minister Melkert. Hij maakte een einde aan deze 'Havenbijdrageregeling' en daarmee aan het garantiesysteem. Zo kwam de SHB op springen te staan. Met acties die de hele haven troffen, werd echter voorkomen dat het personeelsbestand van ruim vierhonderd tot een derde werd teruggebracht (in 1976 waren dat er overigens nog duizend). Wel werd op basis van de formule 'geen gedwongen ontslagen' de SHB omgezet in een zelfstandige en marktgerichte BV, de Arbeidspool. Ondanks de 24,1 miljoen gulden steun van Melkert aan deze reorganisatie, ging de Arbeidspool in september 1997 failliet. De voor de inleen berekende tarieven waren zo laag dat een belangrijk deel van deze gelden naar de ondernemers vloeide. Na blokkades van tunnels en sluizen en opnieuw havenbrede acties sloten de vervoersbonden FNV en CNV in november 1997 een akkoord met een aantal havenondernemers. In de besprekingen daarover waren onder meer de gemeente Amsterdam, het Gemeentelijk Havenbedrijf en het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening (RBA) nauw betrokken. Dit akkoord werd slechts door een kleine meerderheid van de leden van de Vervoersbond FNV (tegenwoordig FNV Bondgenoten) aanvaard.
Een nieuw bedrijf werd opgericht: Stichting Personeelsvoorziening Amsterdam Noordzeekanaalgebied, SPAN, met inmiddels na ouderen- en andere vertrekregelingen nog 315 arbeiders. Het bestuur daarvan, de werkgever, werd gevormd door drie bondsbestuurders en twee leidinggevende functionarissen van Arbeidsvoorziening. Na een half jaar, juni 1998, volgde een splitsing in twee stichtingen. SPAN Operationeel met 110 arbeiders en als bestuur alleen de bondsvertegenwoordigers en SPAN Scholing voor de nog resterende 144 arbeiders die elders geen werk hadden gevonden, onder het oude bestuur van SPAN. Eind 1998 volgde de aankondiging van het ontslag voor de ruim honderd die toen nog in dienst waren van de Scholingspool.
Met dit ontslag lieten de bonden de trotse traditie van 'geen gedwongen ontslagen' los en schonden ze als werkgever het akkoord dat zij als vakorganisatie hadden afgesloten. In dat akkoord stond namelijk geen woord over mogelijke ontslagen. Hiertegen, en tegen nog veel meer, zijn 25 ontslagen arbeiders een voornamelijk juridisch gevecht aangegaan, waarover in dit dossier verschillende artikelen zijn opgenomen.
Hans Boot