welkom
commentaren
Solidariteit

Commentaar nr. 41 - 14 mei 2006

De flexmens nader bekeken

Hans Boot

Over flexibiliteit gesproken. De moderne flexmens ziet zichzelf als een creatieve veroveraar die de volgzame aanpasser heeft overwonnen. Flexwerk zou daarvoor de bron zijn en inspireren tot een onafhankelijk bestaan. Een bestaan dat verlost is van de bevoogdende verzorgingsstaat, de eentonigheid van de vaste baan, de gestaalde loopbaan en de dodelijke regelmaat van de vijfdaagse werkweek. Leven wordt dientengevolge een avontuurvakantie - ongebonden, afwisselend, prikkelend en risicozoekend.

Van het kwade het beste maken, is één. Deze klassieke overlevingsstrategie heeft mensen gesterkt, zeker als het nog kwader kan, zoals in het geval van de uiterste arbeidsflexibiliteit die aangeduid wordt met 'precariteit'. Een uit Frankrijk overgewaaid begrip dat verwijst naar een werken èn leven vol onzekerheid en dreiging. Twee is het kwade opvatten als een naderende verworvenheid, een geschenk dat slechts enige zorg behoeft bij het uitpakken. De promotie van arbeidsflexibiliteit loopt dan niet meer langs argumenten van economische en technologische noodzakelijkheid, maar appelleert aan een nieuw menstype. Een flexmens die de kansen grijpt 'zichzelf steeds opnieuw uit te vinden', zelforganisatie praktiseert en autonomie koestert.

Losse arbeid

Deze hoopvolle verwachting brengt de 'omgekeerde' weerstand van losse havenarbeiders in herinnering. Zij keerden zich tegen de invoering van een vaste baan. Heel beknopt was dit hun geschiedenis.
* In de beginfase van het kapitalisme kende de loonarbeid onder andere in het havenbedrijf de vorm van losse arbeid. Arbeiders konden voor een uur aangenomen worden en nog sneller afgedankt. Niet alleen conjuncturele omstandigheden - bijvoorbeeld de pieken en dalen in het goederenvervoer - hielden deze 'wilde' arbeid in stand. Ook het overaanbod van fysieke arbeidskracht, de voor arbeiders ongunstige krachtsverhoudingen en een overheid op grote afstand maakten deze precaire arbeid mogelijk.
* Sociaal-liberale hervormers pleitten rond de Eerste Wereldoorlog voor een meer geregeld dienstverband. Ze schreven de ongebonden opstandigheid van de losse arbeiders toe aan de regelloosheid van de arbeidsverhoudingen. Vakbondsleiders als Oudegeest achtten deze vagebonden "zeer weinig geschikt" voor de moderne vakbeweging die streefde naar "grote maatschappelijke verantwoordelijkheid". Beide partijen vonden beschavingswerk gericht op een vast contract hard nodig.
* Deze invoeging in de geregelde maatschappij stuitte op verzet bij groepen losse arbeiders. Ze vreesden de disciplinering van de geregelde arbeid, de controle over hun tijd door de baas en het verlies van zelfstandigheid in directe loononderhandelingen. De moderne vakbonden traden op als mederegelaars, bereikten erkenning en centraliseerden het overleg. De overheid leverde een financiële bijdrage en incasseerde sociale rust. De ondernemers aarzelden, meer bestaanszekerheid zou de arbeidsproductiviteit aantasten en hun risico vergroten.
* Na de Tweede Wereldoorlog verwachtten de ondernemers in een expanderende economie veel van de bindende werking en de voorspelbaarheid van een vast dienstverband. In een aantal stappen, de laatste in 1962: een vol loon ook als er geen werk was (leegloop), met steun van de overheid en de vakbonden verdween de losse arbeid. Tenminste volgens formele afspraken. Koppelbazen trokken zich daar niet veel van aan. Eind vorige eeuw, na het afhaken van de overheid en de triomf van de tucht van de markt, kregen ze gezelschap van allerlei soorten uitzendbureaus die steeds meer vaste arbeid onttakelden tot flexibele constructies.

In ongeveer een eeuw tijd is dus een cyclus te zien van wilde via vaste naar geflexibiliseerde arbeid. Te midden van vele, gelijklopende veranderingen binnen en buiten het bedrijf is de terugdringing van de fysieke arbeid opvallend, evenals de daarmee gepaard gaande afbraak van concrete samenwerkingsverbanden.

Regulering

Terugkerend naar de moderne flexmens bevat de veronderstelde gedaante van creatieve veroveraar interne tegenstrijdigheden. Aan de ene kant worden de ongebondenheid en onafhankelijkheid van de losse arbeider geclaimd, maar dan wel zonder diens 'precariteit'; in het verlengde daarvan ligt de afwijzing van de nog steeds gangbare, gereguleerde arbeid. Aan de andere kant verkeert de flexmens, gelijk de moderne havenarbeider, in een ontregelde arbeidspositie, geflexibiliseerd en geïndividualiseerd.
Abstraherend van de geschiedenis kan gezegd worden dat de flexmens de zwakte van de tegenwoordige havenarbeider tracht te verenigen met de kracht van diens 'wilde' voorganger. Een kracht die overigens samenhing met een direct merkbare onderlinge afhankelijkheid en samenwerking, met een strategische onderhandelingspositie bij een te lossen of laden schip en met de economische en politieke gevoeligheid van het havenbedrijf voor arbeidersacties. Vooralsnog staan deze gunstige voorwaarden niet ter beschikking van de flexmens. Denkbaar is dat daar waar hoge, gespecialiseerde kwalificaties worden geëist, deze 'tekorten' gecompenseerd kunnen worden, zeker bij schaarste van de betreffende arbeidskracht.
Individueel en in een bepaalde fase van het leven valt aan de genoemde tegenstrijdigheden te ontsnappen, bijvoorbeeld tijdens een studie of een andere situatie waarin alles aangepakt wordt als het maar enig loon oplevert, ook als het onregelmatig binnenkomt. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat de grote groep jongeren die niet tijdelijk, maar ook op de langere termijn, op meer of minder precaire arbeid is aangewezen, de status van creatieve veroveraar zal bereiken. Hoewel de neoliberale scheppers van de flexmens ook hen met de wereldveroverende onafhankelijkheidsillusie trachten te betoveren, zal de realiteit voortdurend ontnuchteren. In de benadering van hun positie is dan ook een oude waarheid van kracht. Reguleren van arbeidsverhoudingen, vastleggen van arbeidsvoorwaarden en bezegelen van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd vormen een verdedigend antwoord op de structurele ongelijkheid die de verhouding tussen ondernemer en arbeid(st)er kenmerkt. Die verhouding is in de afgelopen eeuw niet wezenlijk verandert, evenals de daaruit voortkomende noodzaak tot organisatie.
Dat organisatie slechts een eerste, zij het belangrijke, stap is, blijkt - om in de sfeer van de haven te blijven - uit het akkoord dat FNV Bondgenoten eind april jongstleden trachtte af te sluiten bij het Rotterdamse bedrijf ECT. Specifiek voor jongeren was daarin een flexibilisering van de arbeidstijd vastgelegd. Gelukkig dachten de leden daar in grote meerderheid anders over, ze verwierpen het principeakkoord.

Resten een paar vragen aan de flexmens.
Vind je bescherming van je positie nodig? Zo ja, hoe doe je dat of denk je dat te gaan doen? De praktijk leert dat jij en je collega's op een gegeven moment toch wel graag een 'vaste baan' willen, hoe verklaar je dat? Is jouw flexwerk een nu eenmaal te zetten stap in je loopbaan?

Zie voor de reactie van Flexmens.org op dit commentaar:
beter werkweigering dan vast contract
en de reactie op de reactie van Flexmens.og:
zonnetje in de nek of nieuws onder de zon

Klik hier